Lees een fragment uit Danser

Lees hier een fragment uit Danser, de nieuwe roman van Colum McCann over het veelbewogen leven van de Russische balletdanser Rudolf Noerejev.

Na vier dagen reizen komt zijn moeder aan in het hotel waar hij logeert voor zijn eerste optreden in Moskou. Grijze jas en hoofddoek. Uitgeput gaat ze op haar tenen staan om hem op de wang te kussen. Hij pakt haar bij de elleboog, loopt met haar langs de zware, zachtgrijze fauteuils; het spitsroeden lopen tussen antiek meubilair. Haar schouder raakt licht de rode gordijnen en ze schrikt even terug. Een kroonluchter werpt licht op de reusachtige portretten van de Helden van de Sovjet-Unie. Ze gaan de feestzaal binnen waar eerder president Chroesjtsjov een toespraak heeft gehouden ter opening van de nationale studentenpresentatie.
    Aan een kant van de zaal staat de tafel met de resten van het banket.
    Ik heb op de receptie gedanst, zegt hij.
    Waar?
    Op het houten podium daar. Nikita Sergejevitsj heeft me gezien. Hij heeft geklapt. Wie had dat kunnen denken.
    Kijk, zegt ze.
    Farida schuifelt langs de tafel: een kwakje beloegakaviaar op een gesteven wit tafelkleed; een bord bedauwd met een zweempje eendenpaté; de geur van steur, haring, rundvlees, truffels, wilde paddestoelen, kaas; krendelikoekjes als gebroken cijfers acht; een eenzame Zwarte Zee-oester op een flonkerende schaal. Ze brengt een plakje zoutvlees naar haar mond, bedenkt zich, loopt door, ziet lege zilveren champagne-koelers, kruimels op de grond, sigarenas in het raamkozijn, sigarettenpeuken, citroenpartjes in lege glazen, gebogen en gebroken tandenstokers, een sierstuk van rode chrysanten in het midden van de zaal.
    Rudik? zegt ze.
    Ja?
    Ze loopt naar het raam, kijkt omlaag naar haar laarzen, versleten, uitgebeten kringen: Je vader zegt dat het hem spijt dat hij niet kon komen.
    Ja.
    Hij had het gewild.
    Ja.
    Dat was het, zegt ze.
    Ja, moeder.
    Bij de uitgang van het hotel gaat een bewaker voor hen opzij als ze de kou in stappen. Hij begint de straat door te huppelen, met wapperende jasvoering. Farida glimlacht en versnelt haar pas, voelt een kortstondige lichtheid. Warrelende dingen: sneeuwvlokken, laarzen, het slaan van een klok in de verte. Kijken naar mensen rondom haar, kijken naar hem, bekeken worden.
    Rudik! zegt ze. Wacht!
    Ze brengen de middag door in de kamer van zijn zus Tamara, dichtbij het Kolomenskojepark. Tamara deelt een kamer met een gezin van zes mensen. Haar hoekje is klein, vochtig, vol met ficussen, een vervagende prent van Tsiolkovski. Drukke kleden aan spijkers opgehangen. Ze heeft haar boeken in stapels op de grond geordend. De keuken is donker en benauwd. Op de kachel staat een zware strijkbout naast de theeketel. Geen samovar. Het toilet in de gang is overgelopen en de lucht ervan drijft zwaar door het gebouw.
    Tamara zet thee en maakt werk van een bordje koekjes.
    Net als vroeger, zegt ze.
    Ze pakt Rudi’s schoenen om ze te poetsen. Later strijkt ze met een vinger over Rudi’s jas en vraagt waar hij zijn kleren laat maken. Hij haalt zijn schouders op.
    De middag begint lang te worden als het licht schuin door de ramen valt.
    Ik heb wat, zegt Rudi.
    Hij zoekt in de zak van zijn colbertjasje, buigt zich naar voren en geeft hun kaartjes voor de voorstelling van de volgende dag.
    Het zijn goede plaatsen, zegt hij, de beste.
    Moeder en dochter bekijken de kaartjes.
    Nog wat thee, zegt hij tegen Tamara en ze schiet onmiddellijk overeind.
    De volgende avond, in de Tsjaikovski Concertzaal, kijken Farida en Tamara zenuwachtig toe hoe de plaatsen rondom en achter hen worden ingenomen. Ze vergapen zich aan de reusachtige kroonluchters, de barokke sierlijsten, de gouden motieven op de lampenstandaards, het schitterende gordijn met het herhaalde motief van hamers en sikkels. Als de dans begint liggen hun handen samengeknepen op hun schoot, maar algauw pakken de vrouwen elkaar beet, verbaasd om Rudi te zien, niet alleen de dans, maar wat hij is geworden, volgroeid, volwassen, volmaakt, zoals hij het toneel beheerst en elegant en boos de ruimte verslindt.
    Zijn moeder gaat op het punt van haar pluchen zetel zitten, vol ontzag en licht bevreesd. Dit is mijn vlees en bloed, denkt ze. Dit is wat ik heb gemaakt.

*

Ja! Tsjistjakova’s recensie in Theater Moskou, jaargang 42, 1959. ‘Een danser met schitterende natuurlijke gaven!’ ‘Fascineerde ons met de snelheid van zijn danstempi.’ Sasja: Probeer niet verbaasd te kijken wanneer je voor het eerst werkelijk slaagt. Ha! Ja! Advies over hoe je met publiek moet omgaan – rechtop staan, de hele ruimte vullen met één enorme zwaai van de arm. Zoals een boer op de wei, zegt hij, met zijn allerlaatste maai over het gras. Of, toepasselijker nog, een beul met de nek! Filmfragment bekijken van Lenikowski (?) Labrakowski (?). Foto’s voor moeder. Nieuwe balletschoenen. Pruiken laten wassen. Jas laten verkorten, tot op de heupen, maakt me langer, o godver, konden benen maar groeien! Toegang tot luxe-winkels. Zo mogelijk leren tas met goede riem. Zo mogelijk misschien spekzolen en strakke broek. Tabak voor vader, kacheltje waar moeder ’t over had. Iets voor RosaMaria, bijouteriedoosje, misschien.

*

    Hij krijgt te horen dat hij zijn houding moet vasthouden, alsof houding op een vloer als deze, een laken onder zijn voeten, ooit vast te houden is. Hij staat in de vijfde, armen boven zijn hoofd. Eerder die morgen kwam hij hard op zijn enkel neer en kan die nu voelen kloppen. De studio is zonnig en luchtig, licht zweeft in zelfverzekerde pakjes door de kleine ramen. De fotograaf heeft een sigaret die aan zijn onderlip lijkt te kleven. Hij stinkt naar rook en bromide. Ook naar de scherpe geur die de flitslampen afgeven als ze bij elke uitstoot van licht knappen. Hij moet telkens de geknapte lamp verwisselen, hem met een gewatteerde handschoen onder de witte paraplu losschroeven. Rudi heeft de fotograaf al gevraagd waarom hij flitslicht op het natuurlijke licht laat kaatsen – het lijkt hem niet logisch – maar de fotograaf heeft gezegd: Jij doet jouw werk, kameraad, ik het mijne.
    Rudi blijft met zijn van pijn bonzende enkel in positie staan en bedenkt dat als hij zijn werk deed, echt zijn werk deed, de camera niet in staat was hem vast te leggen. Aan de achtermuur hangen andere foto’s, in weloverwogen orde, gedateerd en van naam voorzien. Allemaal dansers, welwillend en vormeloos vastgelegd, zelfs de groten, Tsjaboekiani, Oelanova, Doedinskaja. De fotograaf heeft zijn onwetendheid mee op karwei genomen en Rudi zou niets liever willen dan een fractie voordat de flits uitbarst de lucht te doorklieven met beweging, een veeg op de film te veroorzaken. De fotograaf gebruikt een Lomo die vanwege zijn zwarte gewicht op een driepoot steunt, en wat stom om te roken terwijl je een foto maakt, maar Rudi heeft de foto nodig voor zijn status bij het Kirov, dus inhaleert hij de pijn. Hij is verrast door de pijn, die zich heftiger laat voelen doordat hij zijn lichaam stil houdt, daarom concentreert hij zijn woede op de fotograaf, en in het bijzonder op de reeks vetplooien in diens nek. De flits laat Rudi met zijn ogen knipperen, laat één fel beeld op zijn netvlies achter.
    En nog eens! zegt de fotograaf terwijl hij de lamp losschroeft, waarna hij een ogenblik de tijd neemt om een aansteker tegen de sigaret te houden die vanzelf is uitgegaan.
    Nee, zegt Rudi.<br WAT?
    Niet meer, zegt hij.
    De fotograaf lacht zenuwachtig: Nog één, zegt hij.
    Nee. U bent een imbeciel.
    De fotograaf kijkt hoe Rudi de trap afdaalt, zwarte pet schuin op zijn hoofd, een kant van zijn gezicht beschaduwd. Onder aan de trap bukt Rudi zich, betast de zwelling op zijn enkel en maakt omstandig de bandage los. Zonder om te kijken zwaait hij naar de fotograaf, die ongelovig over de balustrade leunt.
    Stuur ze me toe, schreeuwt Rudi. Als ze niet goed zijn eet ik ze op en schijt ik ze uit en krijgt u ze per post teruggestuurd.
    Hij loopt naar de studio’s waar hij door de pijn heen met de meesterklas repeteert. Een oudere danser probeert hem voor de spiegel weg te duwen. Rudi wendt een val voor en slaat met zijn schouder tegen de knie van de danser, fluistert een halve verontschuldiging, klimt terug in zijn dans. Er is gemompel in de zaal, maar Rudi vindt zijn plek in de spiegel, zijn haar tot op de wenkbrauwen, zijn schouders breeduit. Midden op de vloer maakt hij een prachtige pirouette. Zijn partner, Sizova, knikt rustig met haar hoofd, gaat naar hem toe en zegt: Je bent geblesseerd, sloof je niet uit.
    Rudi knikt en doet de beweging nog eens. Bij het raam ziet hij Xenia, elegant in een prachtige jas met hoofddoek. Met een zwiep van zijn hand, gebaart hij haar om weg te gaan. Als ze dat niet doet, zoekt hij een plek vóór in de studio, waar ze hem niet meer kan zien.
    Later schaaft hij met Sizova de laatste kantjes bij van een pas de deux uit Les Sylphides. Zijn enkel wordt nog dikker, maar hij danst door, dompelt hem aan het eind van de drie uur in een emmer koud water. Dan staat hij weer op en gooit er nog een half uur tegenaan. Sizova volgt het paringsritueel in de spiegel, niet zozeer met hemzelf als met de dans. Te uitgeput om nog door te repeteren, zegt ze tegen hem dat ze weg moet om een paar uur te slapen.
    Als ze de gang door loopt, passeert ze Xenia, die op de gangtrap zit te roken, haar gezicht halfverscholen achter het lange blonde haar, haar ogen rood, gezwollen.
    Ver achter zich, in de repetitieruimte, hoort ze Rudi nog tegen zichzelf vloeken en zeggen: Je benen zijn niet lang genoeg, klootzak.