Candy van Kevin Brooks verschenen

Het was het meisje, het meisje van het station. Het meisje met die lach en die ogen…
Lees hier alvast een fragment van Candy

Candy is het derde boek van Kevin Brooks, de auteur van de veelgeprezen jeugdromans Martyn Big en Lucas. Beide titels zijn ook in het Nederlands al herdrukt. Candy staat op de shortlist voor de Guardian Children’s Fiction Prize 2005. Ook Lucas stond in 2003 op de shortlist van de Guardian.
 
Fragment uit Candy:
Ik kan me bijna niet meer voorstellen hoe het leven was vóór Candy. Soms kijk ik urenlang voor me uit, starend naar het verleden, en probeer ik me te herinneren hoe het was, maar ik kom nooit ver. Ik weet niet meer hoe het was. Alleen het laatste halfuur voor we elkaar ontmoetten staat me nog helder voor de geest: de laatste minuten van mijn leven zonder Candy, toen ik nog gewoon een jongen was… een jongen in de trein, een jongen met een bult, een jongen met een zwarte pet met sterretjes.
Ik was nog onschuldig.
Gewoon een jongen.
In de trein.
Met een bult.
En een pet.
Meer hoefde ik niet te weten.
 
Donderdag zes februari, rond vijf uur ’s middags. De trein naar Londen was bijna leeg. Tegemoetkomende treinen hadden beslagen ramen en waren afgeladen met forenzen, op weg naar huis na een dag hard ploeteren, maar bij mij in de coupé zaten alleen een paar lui van de ploegendienst, een dronkelap in een net pak en een groepje uitgelaten meiden die al vroeg een avondje gingen stappen. Ik kon ze niet zien, maar hoorde ze giechelen en lachen en krijsen, zodat iedereen kon meegenieten. Het was moeilijk om níét te luisteren en dat werd nog moeilijker toen ze luidkeels begonnen te fluisteren.
Je had dat ding ‘ns moeten zien, Jen – zó groot…
Nee!
Ik hád het niet meer, meid…
Waaa!
Toen ze een halte na mij ingestapt waren, had ik me zo ver mogelijk onderuit laten zakken en mijn gezicht naar het raampje gekeerd. Ik wist dat ze me niet konden zien – zij zaten helemaal achterin en ik ergens in het midden – maar ik wilde geen risico lopen. Je weet hoe het is: zij zijn met z’n zessen en jij bent alleen… ze zijn opgetut en stellen zich aan en zijn al een beetje aangeschoten en jij draagt een gloednieuwe pet en weet eigenlijk niet zeker of je je daar wel helemaal happy mee voelt… en als ze je zien zeggen ze iets of doen ze iets, gewoon voor de lol, en dan sta jij voor paal en zeggen ze opnieuw iets en sta je nóg meer voor paal…
Hoe dan ook, toen ze instapten had ik me zo ver mogelijk onderuit laten zakken, mijn hoofd tegen het raampje laten rusten en gekeken hoe de wereld voorbijflitste.
Dat deed ik nu nog steeds.
Veel was er niet te zien in de invallende schemering. De woonwijken langs het spoor, vol hoog- of laagbouw, bedrijven, parken en in de verte de wazige lichten van de stad. Na een tijdje staarde ik alleen nog met nietsziende ogen voor me uit. Ik luisterde naar het geratel en gebonk van de trein, het ritme van het spoor – takka-ta-tom, TAKka-ta-tom, takka-ta-tom, TAKka-ta-tom… en verzon liedjes.
Dat deed ik toen vaak: liedjes verzinnen, nummers afspelen in mijn hoofd, muziek dromen.
Ooit hield dat me overeind.
Ooit betekende het iets.
Ik hoop dat het ooit weer iets zal betekenen.