Vierde druk van Boetekleed

De vierde druk van de veelgeprezen roman van Ian McEwan, Boetekleed, is zojuist verschenen.

Lees op www.deharmonie.nl het eerste hoofdstuk uit het boek.
 
 
Een

Het stuk – waarvoor Briony de affiches, programma’s en kaartjes had ontworpen, van een gekanteld vouwscherm het loket had gemaakt en met rood crêpepapier de collectebus had bekleed – was door haar geschreven in een tweedaagse scheppingskoorts waardoor ze een ontbijt en een lunch was misgelopen. Toen de voorbereidingen voltooid waren, restte haar niets anders dan haar eindversie te overdenken en de verschijning van haar nichtje en neefjes uit het verre noorden af te wachten. Er zou maar één dag tijd zijn om te repeteren voor haar broer aankwam. Nu eens huiveringwekkend, dan weer wanhopig treurig, vertelde het stuk een hartsverhaal waarvan de boodschap, verwoord in een rijmende proloog, was dat liefde die niet stoelde op gezond verstand ten dode opgeschreven was. De roekeloze hartstocht van de heldin Arabella voor een verdorven buitenlandse graaf wordt met tegenspoed bestraft, als ze tijdens een onbezonnen tocht met haar aanstaande naar een badplaats cholera oploopt. Door hem en verder bijna iedereen verlaten, bedlegerig op een zolderkamer, ontdekt ze bij zichzelf een gevoel voor humor. Het lot biedt haar een tweede kans in de vorm van een berooide arts – eigenlijk een vermomde prins die heeft verkozen onder de behoeftigen te werken. Nadat ze door hem is genezen, maakt Arabella ditmaal een bezonnen keuze en wordt beloond door een verzoening met haar familie en een huwelijk met de medische prins op `een winderige zonovergoten voorjaarsdag’.
    Mevrouw Tallis las de zeven bladzijden van de Beproevingen van Arabella op haar kamer, aan haar toilettafel, met de hele tijd de arm van de schrijfster om haar schouder. Briony lette aandachtig op elk spoor van wisselende emotie op haar moeders gezicht en Emily Tallis onthaalde haar op geschrokken blikken, vrolijk gegiechel en, aan het slot, dankbare lachjes en wijze, instemmende knikjes. Ze nam haar dochter in haar armen, op haar schoot – ach, dat warme, zachte lijfje dat ze zich van kleins af aan herinnerde, en nog altijd niet bij haar vandaan, nog net niet – en zei dat het stuk `fantastisch’ was, en gaf onmiddellijk toestemming, in de nauwe winding van het meisjesoor gefluisterd, om dit woord te citeren op het affiche dat op een schildersezel in de hal bij het loket zou komen te staan.
    Briony kon het toen nog amper weten, maar op dat moment beleefde het project zijn hoogste vervulling. Niets kon die voldoening evenaren, verder was alles dromerij en frustratie. Er waren momenten dat ze in de zomerschemer nadat haar licht uit was, weggedoken in het heerlijke donker van haar hemelbed, haar hart liet bonzen van de heldere, verlangende fantasieën, toneelstukjes op zichzelf, waarin steevast Leon voorkwam. In een ervan vertrok zijn grote, blijmoedige gezicht van verdriet terwijl Arabella in eenzaamheid en wanhoop verzonk. In een ander stond hij opeens in een gewilde gelegenheid in de stad met een cocktail in de hand hoorbaar op te scheppen tegen een groepje vrienden: Ja, mijn jongste zuster, de schrijfster Briony Tallis, jullie hebben vast wel van haar gehoord. In een derde stak hij juichend zijn armen op toen het doek viel, zij het dat er geen doek was, er was geen mogelijkheid voor een doek. Haar stuk was niet voor haar neefjes en nichtje, het was voor haar broer, om zijn terugkomst te vieren, zijn bewondering op te roepen en hem van zijn slordige reeks vriendinnen weg te voeren naar het juiste type echtgenote, de vrouw die hem zou overhalen weer naar het platteland te komen, die zo lief zou zijn Briony’s diensten als bruidsmeisje in te roepen.
    Ze was zo’n kind dat bezeten was van de wens de wereld op orde te hebben. Terwijl de kamer van haar grote zuster een warboel was van openliggende boeken, onopgevouwen kleren, een onopgemaakt bed, ongeleegde asbakken, was die van Briony een altaar voor haar regeldrift: de miniatuurboerderij die zich uitspreidde over een brede vensterbank bestond uit de gewone dieren, maar ze keken allemaal één kant op – naar hun eigenaar – alsof ze elk moment een lied konden aanheffen, en zelfs de kippen op de boerderij stonden netjes in hun ren. De kamer van Briony was eigenlijk de enige boven die netjes was. Haar poppen leken met hun rechte ruggen in de vele kamers van hun huis de strenge opdracht te hebben om niet de muren aan te raken; de verscheidene figuren ter grootte van een duim die hier en daar op haar toilettafel stonden – cowboys, diepzeeduikers, muizen met mensentrekken – deden door hun gelijke rijen en tussenruimten denken aan een burgerleger dat op bevelen wacht.
    Een voorkeur voor de miniatuur was een van de aspecten van een ordelijke geest. Een ander was een hartstocht voor geheimen: in een gekoesterde geverniste kast ging een geheime lade open door tegen de draad van een vernuftig omgekeerde zwaluwstaartverbinding te duwen, en daarin bewaarde ze een dagboek met een slot en een notitieboek dat was geschreven in een zelfverzonnen code. In een speelgoedkluis die openging met zes geheime cijfers bewaarde ze brieven en ansichtkaarten. Een oud busje voor kleingeld was verstopt onder een losse vloerplank onder haar bed. In dat doosje zaten schatten die van vier jaar terug dateerden, van haar negende verjaardag, toen ze met haar verzameling was begonnen: een gemuteerde dubbele eikel, pyriet, een op de kermis gekocht regenmakersmiddel, een eekhoornschedel licht als een boomblad.
    Maar verborgen laden, afsluitbare dagboeken en geheimschriften konden voor Briony niet de eenvoudige waarheid verbergen: ze had geen geheimen. Haar verlangen naar een harmonische, ordelijke wereld ontnam haar de roekeloze mogelijkheden van het wangedrag. Rommel en verwoesting waren haar te chaotisch en ze had geen gemene inslag. Haar feitelijke status als enig kind en de betrekkelijke afzondering van huize Tallis weerhielden haar, tenminste in de lange zomervakantie, van meisjesintriges met vriendinnen. Er was niets in haar leven boeiend of beschamend genoeg om geheimhouding te verdienen; niemand wist van de eekhoornschedel onder haar bed, maar niemand wilde daar ook van weten. Dit was allemaal niet zo’n ramp; of liever gezegd, dat leek het pas achteraf, zodra er een oplossing was gevonden.
    Op elfjarige leeftijd schreef ze haar eerste verhaal – een onnozel ding dat wel een vijftal sprookjes imiteerde en, naar ze later besefte, niet dat onmisbare inzicht in het reilen en zeilen van de wereld bood dat bij een lezer respect afdwingt. Maar die eerste onhandige poging maakte haar duidelijk dat de verbeelding op zichzelf een bron van geheimen was: zodra ze aan een verhaal was begonnen, mocht niemand daarvan weten. Daarvoor was de maskerade in woorden te tastend, te kwetsbaar, te beschamend. Ze huiverde zelfs bij het uitschrijven van de zei zij’s, de en toen’s, en het gaf haar een mal gevoel dat zij op de hoogte leek te zijn van de emoties van een denkbeeldig wezen. Zodra ze een zwakte van een personage beschreef, gaf ze onvermijdelijk zichzelf bloot; het kon niet anders of de lezer zou vermoeden dat ze zichzelf beschreef. Welk ander gezag kon ze hebben? Pas als een verhaal af was, als ieders lot beklonken was en het geheel aan weerskanten was afgesloten, zodat het tenminste in dat ene opzicht leek op elk ander voltooid verhaal ter wereld, kon ze zich onkwetsbaar voelen en was ze eraan toe om gaten in de marge te maken, de hoofdstukken met touwtjes bij elkaar te binden, het omslag te schilderen of te tekenen, en het voltooide werk te gaan laten zien aan haar moeder, of haar vader, als die thuis was.
    Haar inspanningen werden aangemoedigd. Ze werden zelfs toegejuicht, naarmate de familie Tallis ging begrijpen dat hun benjamin een vreemde geest en de gave van het woord bezat. De lange middagen die ze in woordenboek en thesaurus zat te neuzen leidden tot constructies die misplaatst waren, maar wel bleven hangen: de munten die een schurk verstopte in zijn zak waren ‘esoterisch’, een boef die werd betrapt op diefstal van een auto deed huilend aan ‘schaamteloze zelfverschoning’, de heldin maakte op haar v
olbloedhengst een ‘vluchtige’ tocht door de nacht, het gegroefde voorhoofd van de koning was de ‘hiëroglyfe’ van zijn ongenoegen. Briony werd aangemoedigd haar verhalen hardop voor te lezen in de bibliotheek en haar ouders en oudere zuster hoorden met verbazing dat hun stille meid zo vrijmoedig optrad, waarbij ze met weidse gebaren van haar vrije arm en gebogen wenkbrauwen de stemmen deed, onder het lezen secondenlang van de pagina opkeek en stuk voor stuk in de gezichten blikte, en met haar verhalende betovering onverbloemd de algehele aandacht van het gezin opeiste.
    Ook zonder hun aandacht en lof en overduidelijke plezier zou Briony niet van het schrijven af te houden zijn geweest. In elk geval ontdekte ze, zoals zovele schrijvers voor haar, dat niet alle erkenning nuttig is. Het enthousiasme van Cecilia leek bijvoorbeeld wat overdreven, misschien wel enigszins misprijzend, en ook opdringerig; haar grote zuster wilde dat elk ingebonden verhaal gecatalogiseerd en wel op de schappen van de bibliotheek werd geplaatst, tussen Rabindranath Tagore en Quintus Tertullianus. Als dat grappig bedoeld was, ging Briony er niet op in. Ze lag inmiddels op koers en had op ander vlak voldoening gevonden; aan het schrijven van verhalen kwam niet alleen geheimzinnigheid te pas, het gaf haar ook alle genoegens van de miniaturisering. In vijf bladzijden was er een wereld te maken, die ook nog eens prettiger was dan een speelgoedboerderij. De kindertijd van een verwende prins kon in een halve bladzijde worden geschetst, een snelle rit in de maneschijn door slaperige dorpen was één ritmisch beklemtoonde zin, een verliefdheid was te bereiken met een enkel woord een blik. De pagina’s van een net voltooid verhaal leken in haar hand te sidderen van al het leven dat ze bevatten. Ook haar hartstocht voor netheid werd bevredigd, want een weerbarstige wereld kon op orde worden gebracht. Een crisis in het leven van een heldin kon ze laten samenvallen met hagelstenen, stormen en donder, terwijl bruiloften meestal werden gezegend met goed licht en een zacht windje. Liefde voor orde vormde ook de rechtsbeginselen, met dood en huwelijk als de grote motors van de huishouding, waarbij de eerste uitsluitend was voorbehouden aan moreel bedenkelijke figuren en het laatste een beloning was die tot de laatste bladzij werd uitgesteld.
    Het stuk dat ze voor de thuiskomst van Leon had geschreven was haar eerste uitstapje naar het toneel en de overgang was haar vrij moeiteloos afgegaan. Het was een opluchting om niet de zei zij’s uit te schrijven of uit te weiden over het weer of het begin van de lente of het gezicht van haar heldin – schoonheid, had ze ontdekt, besloeg een smalle bandbreedte. Lelijkheid daarentegen had een oneindige verscheidenheid. Een universum dat beperkt bleef tot datgene wat erin werd gezegd, dat was pas netheid, bijna op het lege af, en als tegenwicht werd alles uitgesproken met een gevoel dat tot het uiterste ging, ten bate waarvan het uitroepteken onmisbaar was. De beproevingen van Arabella was wellicht een melodrama, maar van die term had de schrijfster nog niet gehoord. Het stuk beoogde geen lach op te wekken, maar doodsangst, opluchting en lering, in die volgorde, en de onschuldige heftigheid waarmee Briony het project aanpakte _ de affiches, de kaartjes, het loket _ maakte haar bijzonder kwetsbaar voor mislukking. Ze had Leon gewoon kunnen begroeten met een van haar andere verhalen, maar het bericht dat haar nichtje en neefjes uit het noorden kwamen logeren had haar aangezet tot deze sprong naar een nieuwe vorm.

Dat Lola, die vijftien was, en de negenjarige tweeling Jackson en Pierrot, vluchtelingen waren uit een verbitterde huiselijke burgeroorlog, zou Briony meer ter harte hebben moeten gaan. Ze had gehoord dat haar moeder aanmerkingen maakte op het impulsieve gedrag van haar jongere zuster Hermione en klaagde over de toestand van de drie kinderen en geen goed woord over had voor haar gedweeë, ontwijkende zwager Cecil, die naar de beschutting van het All Souls College in Oxford was gevlucht. Briony had haar moeder en zuster horen ingaan op de laatste wendingen en grofheden, aanvallen en tegenaanvallen, en ze wist dat het bezoek van haar neefjes en nichtje er een was met een open einde en misschien wel zou duren tot de school alweer begonnen was. Ze had horen zeggen dat er nog makkelijk drie kinderen bij konden in huis en dat de Quinceys mochten blijven zolang ze wilden, mits de ouders, als die ooit tegelijk op bezoek kwamen, hun ruzies buiten huize Tallis hielden. Twee kamers vlak bij die van Briony waren helemaal gestoft, er waren nieuwe gordijnen opgehangen en uit andere kamers waren meubels aangedragen. Normaal had zij zich met die voorbereidingen bemoeid, maar ze vielen toevallig samen met haar tweedaagse schrijfaanval en het begin van de bouwsels bij de voordeur. Ze wist vaag dat echtscheiding een kwelling was, maar ze vond het geen passend onderwerp en besteedde er geen aandacht aan. Het was een alledaagse onttakeling  die onomkeerbaar was en de verteller dus geen kansen bood: het behoorde tot het domein van de wanorde. Het huwelijk, dat was je ware, of liever gezegd, een bruiloft, met de nette vorm van deugd die werd beloond, de spanning van de praal en het banket, en de duizelingwekkende belofte van een levenslange vereniging. Een goede bruiloft was een officieuze uitbeelding van het vooralsnog ondenkbare – seksueel genot. In het gangpad van plattelandskerken en grootse stedelijke kathedralen, in het bijzijn van een heel gezelschap instemmende familie en vrienden, bereikten haar heldinnen en helden hun onschuldige hoogtepunt en hadden geen behoefte om nog verder te gaan.
    Als echtscheiding zich had gepresenteerd als de laaghartige tegenhanger van dit alles, had ze eenvoudig op de andere kant van de weegschaal kunnen worden gelegd, samen met verraad, ziekte, diefstal, geweldpleging en leugenachtigheid. Maar in plaats daarvan liet ze een onaanlokkelijk gezicht zien van saaie verwikkelingen en doorlopend bekvechterij. Net als herbewapening en de Abessijnse Kwestie en tuinieren, was het gewoon geen onderwerp, en toen Briony na een lange zaterdagochtend wachten eindelijk het geluid van wielen op het grind onder haar kamerraam hoorde en haar pagina’s bij elkaar griste en de trap af, de hal door en het oogverblindende middaglicht in rende, was het niet zozeer uit ongevoeligheid als wel uit uiterst geconcentreerde artistieke ambitie dat ze de verdwaasde jonge bezoekers die met hun bagage op een kluitje bij de trap stonden, toeriep: ‘Ik heb jullie rollen, helemaal uitgeschreven! Morgen première! De repetities beginnen over vijf minuten!’
    Onmiddellijk kwamen haar moeder en zuster tussenbeide met een milder tijdschema. De bezoekers – alledrie hadden rood haar en sproeten – kregen hun kamer te zien, hun koffers werden naar boven gedragen door Hardmans zoon Danny, er was limonade in de keuken, een rondleiding door het huis, een duik in het zwembad en een lunch in de zuidelijke tuin, in de schaduw van de wingerd. Al die tijd volhardden Emily en Cecilia Tallis een gekwebbel dat bedoeld was om de gasten op hun gemak te stellen maar hun dat natuurlijk juist ontnam. Als zij driehonderd kilometer naar een vreemd huis zou zijn gereisd, wist Briony wel dat ze het benauwd had gekregen van pientere vragen en grappige terzijdes, en van honderduit te horen te krijgen dat ze vrij was om te kiezen. Niet iedereen besefte dat kinderen het liefst met rust gelaten wilden worden. Maar de Quinceys deden uit alle macht of ze zich vermaakten of bevrijd voelden, en dat was een goed voorteken voor De beproevingen van Arabella: dit drietal verstond duidelijk de kunst zich anders voor te doen dan ze waren, ook al leken ze niet bepaald op de personages die ze moesten spelen. Voor de lunch glipte Briony naar de lege repetitieruimte – de kinderkamer – en liep heen en weer over de geverfde vloerplanken, verdiept in mogelijke rolverdelingen.
    Op het eerste gezicht was het voor Arabella, wier haar even donker was als dat van Briony,
onwaarschijnlijk om af te stammen van ouders met sproeten of weg te lopen met een buitenlandse graaf met sproeten, een zolderkamer te huren bij een herbergier met sproeten, haar hart te verliezen aan een prins met sproeten en door een priester met sproeten voor een gemeente met sproeten in de echt te worden verbonden. Toch zou dat allemaal zo zijn. De gelaatskleur van haar neefjes en nichtje was te helder – vrijwel lichtgevend! – om verborgen te worden. Op zijn best kon gezegd worden dat de afwezigheid van sproeten bij Arabella het teken was – de hiëroglyfe, zou Briony misschien hebben geschreven – dat haar onderscheidde. Haar zuiverheid van geest zou altijd buiten kijf staan, ook al bewoog ze zich door een bevlekte wereld. Er was nog een probleem met de tweeling, die door een vreemde niet uit elkaar te houden waren. Klopte het wel dat de verdorven graaf zo sprekend leek op de knappe prins, of dat deze allebei leken op Arabella’s vader én de pastoor? Als Lola nu eens de prins zou spelen? Jackson en Pierrot leken typische enthousiaste jongetjes die waarschijnlijk zouden doen wat hun gezegd werd. Maar zou hun zusje een man willen spelen? Ze had groene ogen en spitse beenderen in haar gezicht, en holle wangen, en haar zwijgzaamheid had iets kils dat duidde op een sterke wil en een opvliegend karakter. Als Lola alleen al de mogelijkheid van die rol werd voorgehouden leidde dat misschien al tot een crisis, en kon Briony echt hand in hand met haar voor het altaar staan terwijl Jackson voordroeg uit The Book of Common Prayer?
    Pas om vijf uur die middag wist ze haar spelers in de kinderkamer te verzamelen. Ze had drie krukken op een rij gezet, terwijl ze zelf haar achterwerk in een antieke kinderstoel perste – iets bohémiens dat haar het hoogtevoordeel van een tennisscheidsrechter gaf. De tweeling was met tegenzin uit het zwembad gekomen, waar ze al drie uur aan één stuk in lagen. Ze waren op blote voeten en droegen een hemdje op hun zwembroek, die droop op de vloerplanken. Er liep ook water uit hun piekhaar langs hun hals en beide jongens rilden, en bibberden met hun knieën om warm te blijven. Door de lange onderdompeling was hun huid gerimpeld en gebleekt, zodat in het betrekkelijk karige licht van de kinderkamer hun sproeten wel zwart leken. Hun zusje, dat tussen hen in ging zitten, met het linkerbeen balancerend op de rechterknie, was daarentegen volmaakt beheerst, en had royaal parfum opgedaan en als tegenwicht voor haar gelaatskleur een groenkatoenen jurk aangetrokken. Haar sandalen onthulden een enkelkettinkje en vermiljoen geverfde nagels. Bij de aanblik van die nagels kreeg Briony een beklemd gevoel rond haar borstbeen, en ze wist meteen dat ze Lola niet kon vragen om de prins te spelen.
    Iedereen had zijn plaats ingenomen en de toneelschrijfster zou zo beginnen aan haar toespraakje waarin ze de intrige samenvatte en de opwinding schetste om de volgende avond in de bibliotheek op te treden voor een volwassen publiek. Maar de eerste die iets zei was Pierrot.
    ‘Ik heb een hekel aan toneel en al dat soort dingen.’
    ‘Ik ook, en aan verkleden,’ zei Jackson.
    Bij de lunch was uitgelegd dat de tweeling uit elkaar te houden was doordat Pierrot een driehoekje vlees uit zijn linker oorlel miste door toedoen van een hond die hij had getreiterd toen hij drie was.
    Lola keek een andere kant op. Briony zei op redelijke toon: ‘Hoe kun je nou een hekel aan toneel hebben?’
    ‘Het is alleen maar uitsloverij.’ Pierrot haalde zijn schouders op toen hij die vanzelfsprekende waarheid verkondigde.
    Briony wist dat daar iets in zat. Daarom hield ze nu juist van toneel, of tenminste van haar eigen stukken; iedereen zou haar aanbidden. Als ze naar die jongens keek, onder wier stoel zich een plas vormde voordat het water wegliep in de kieren tussen de vloerplanken, wist ze dat die haar ambitie nooit zouden kunnen begrijpen. Vergevensgezindheid verzachtte haar toon.
    ‘Vind je dat Shakespeare zich alleen maar uitsloofde?’
    Pierrot keek over de schoot van zijn zuster vluchtig naar Jackson. Die naam klonk vagelijk bekend, met zijn zweem van school en volwassen zekerheid, maar de tweeling putte moed uit elkaar.
    ‘Dat weet iedereen toch.’
    ‘Reken maar.’
    Toen Lola het woord nam, keerde ze zich eerst naar Pierrot en draaide zich halverwege haar zin en eindigde bij Jackson. Bij Briony thuid had mevrouw Tallis nooit iets mee te delen dat tegelijkertijd tegen beide dochters gezegd diende te worden. Nu zag Briony hoe dat in zijn werk ging.
    ‘Jullie spelen in dit stuk of je krijgt een draai om je oren en ik zeg het tegen De Ouders.’
    ‘Als jij ons een draai om de oren geeft, zeggen wíj het tegen De Ouders.’
    ‘Jullie spelen in dit stuk of ik zeg het tegen De Ouders.’
    Dat er vaardig iets op het dreigement was afgedongen leek de kracht ervan niet te verminderen. Pierrot zoog op zijn onderlip.
    ‘Waarom moet dat nou?’ Met die vraag werd alles ingewilligd, en Lola probeerde door zijn plakhaar te woelen.
    ‘Je weet je toch wat De Ouders zeiden? We zijn te gast in dit huis en we gedragen ons – hoe gedragen we ons? Vooruit. Hoe gedragen we ons?’
    ‘Ge-zeglijk,’ zei de tweeling mismoedig in koor, bijna zonder over het ongewone woord te struikelen.
    Lola keerde zich met een lachje naar Briony. `Toe, vertel ons eens over je stuk.’
    De Ouders. Al de geïnstitutionaliseerde kracht die in dat meervoud besloten lag zou het binnenkort begeven of had dat al gedaan, maar dat mocht nog niet worden toegegeven en zelfs van de jongsten werd moed gevergd. Briony schaamde zich opeens om iets wat ze zelfzuchtig was begonnen, zonder er ooit bij stil te staan dat haar neefjes en nichtje hun rol in De beproevingen van Arabella niet zouden willen spelen. Maar zij hadden hun eigen beproevingen, hun eigen rampspoed, en nu ze in haar huis te gast waren, meenden ze een verplichting te hebben. Erger nog: Lola had duidelijk gemaakt dat ook zij haar rol lijdelijk zou spelen. De kwetsbare Quinceys werden gedwongen. Maar was hier, en Briony worstelde om de moeilijke gedachte te bevatten, toch ook geen manipulatie in het geding, gebruikte Lola de tweeling niet om iets namens haar te uiten, iets vijandigs en destructiefs? Briony voelde het nadeel dat ze twee jaar jonger was dan het andere meisje, dat ze het een volle twee jaar van verfijnde ontwikkeling moest afleggen, en haar stuk had nu iets armzaligs en beschamends.
    Ze ontweek de hele tijd Lola’s blik toen ze overging tot een schets van de intrige, ook toen ze gaandeweg werd overweldigd door de onnozelheid daarvan. Ze had het hart niet meer om voor haar neefjes en nichtje de spanning van de première op te roepen.
    Zodra ze klaar was zei Pierrot: `Ik wil de graaf zijn. Ik wil een slechterik zijn.’
    Jackson zei eenvoudig: `Ik ben de prins. Ik ben altijd de prins.’
    Ze had hen wel naar zich toe kunnen trekken en hun gezichtje kunnen kussen, maar ze zei: `Dat is dan afgesproken.’
    Lola deed haar benen van elkaar, streek haar jurk glad en stond op, alsof ze wilde weggaan. Ze sprak met een zucht van verdriet of berusting. ‘Omdat jij het hebt geschreven, zul jij wel Arabella willen zijn…’
    ‘Welnee,’ zei Briony. ‘Nee, hoor. Helemaal niet.’
    Ze zei nee, maar ze bedoelde ja. Natuurlijk nam zij de rol van Arabella. Waar ze bezwaar tegen maakte was Lola’s ‘omdat’. Ze speelde Arabella niet omdat zij het stuk had geschreven, ze nam die rol omdat er geen andere mogelijkheid in haar op was gekomen, omdat Leon haar zo moest zien
, omdat ze Arabella wás.
    Maar ze had nee gezegd en nu zei Lola liefjes: ‘Vind je het dan niet erg als ik haar speel? Dat zou ik denk ik heel goed kunnen. Eigenlijk, van ons tweeën…’
    Daar liet ze het bij en Briony gaapte haar aan, niet in staat het afgrijzen op haar gezicht te bedwingen en niet in staat iets te zeggen. Ze verloor haar greep, wist ze, maar ze wist niets te bedenken om die weer te herstellen. Terwijl Briony zweeg, buitte Lola haar voordeel uit.
    ‘Ik ben vorig jaar lang ziek geweest, dus dat deel zou ik ook goed kunnen doen.’
    Ook? Briony kon het oudere meisje niet bijbenen. De ellende van het onvermijdelijke vertroebelde haar gedachten.
    Een van de tweeling zei trots: ‘En je hebt in het stuk op school gespeeld.’
    Hoe kon ze hun zeggen dan Arabella niet iemand met sproeten was? Haar huid was bleek en haar haar was zwart en haar gedachten waren de gedachten van Briony. Maar hoe kon ze iets weigeren aan een nichtje zo ver van huis, wier gezinsleven verwoest was? Lola las haar gedachten, want nu speelde ze haar laatste kaart, het onweerstaanbare aas uit.
    ‘Toe, zeg nou ja. Het zou het enige goede zijn dat ik in máánden heb meegemaakt.’
    Ja. Omdat ze haar tong niet tegen het woord wist te drukken, kon Briony alleen maar knikken, en daarbij voelde ze een akelige sensatie van zelfvernietigende toegeeflijkheid over haar huid trekken en opzwellen tot een bonzende ballon die de kamer verduisterde. Ze wilde weg, ze wilde op haar bed gaan liggen, alleen en met haar gezicht omlaag, en met de bijtende nasmaak van dit moment teruggaan langs de keten van gevolgen naar het punt voordat de vernietiging begon. Ze moest met haar ogen dicht de volle rijkdom overdenken van wat ze had verloren, wat ze had weggegeven, en zich instellen op het nieuwe bewind. Niet alleen Leon om rekening mee te houden, maar wat te denken van de antieke perzik-crème satijnen jurk die haar moeder voor haar aan het zoeken was, voor de bruiloft van Arabella? Die zou nu voor Lola zijn. Hoe kon haar moeder de dochter afwijzen die al die jaren van haar had gehouden? Toen ze zag dat de jurk zich volmaakt om haar nichtje sloot en getuige was van het harteloze lachje van haar moeder, wist Briony dat haar enige redelijke keus nog zou zijn dat ze wegliep, onder heggen ging wonen, bessen at en tegen niemand sprak, en op een winterochtend bij zonsopgang zou worden gevonden door een bebaarde boswachter, ineengedoken aan de voet van een reuzeneik, mooi en dood, en blootsvoets, of misschien wel op de balletschoentjes met hun banden van roze lint.
    Haar zelfbeklag vergde haar volle aandacht, en alleen in eenzaamheid kon ze de hartverscheurende details leven inblazen, maar op het ogenblik dat ze instemde – hoe een schuingehouden schedel een leven kon veranderen! – had Lola het stapeltje van Briony’s manuscript van de grond geraapt en waren de broertjes van hun stoel gegleden en achter hun zuster aan gelopen naar de ruimte in het midden van de kinderkamer die Briony de dag ervoor had vrijgemaakt. Durfde ze nu weg te gaan? Lola beende op en neer over de vloerplanken, met haar ene hand tegen haar voorhoofd, waarbij ze de eerste bladzijden van het stuk doorbladerde en de regels uit de proloog prevelde. Ze verklaarde dat het geen kwaad kon om bij het begin te beginnen, bedeelde haar broers de rol van Arabella’s ouders toe en beschreef hun de opening, en leek alles van die scène te weten wat er te weten viel. Lola drong zo genadeloos op dat zelfbeklag zinloos werd. Of zou het een des te vernietigender genot verschaffen? – want Briony had niet eens de rol van Arabella’s moeder gekregen en dus was dit hét moment om de kamer uit te glippen en voorover op bed te ploffen, met haar gezicht in het donker. Maar Lola’s kwiekheid, haar onachtzaamheid tegenover alles buiten zichzelf en de zekerheid bij Briony dat haar eigen gevoelens niet eens zouden doordringen, laat staan schuldgevoel zouden oproepen, gaven haar de kracht om weerstand te bieden.
    In een goeddeels aangenaam en welbeschermd leven was ze nog nooit echt de strijd met iemand aangegaan. Nu besefte ze: het was net of je begin juni in het zwembad dook; je moest je er gewoon toe dwingen. Toen ze zich uit de kinderstoel wrong en naar de plek liep waar haar nichtje stond, bonsde haar hart onbehaaglijk en ging haar ademhaling snel.
    Ze pakte Lola het stuk af en zei op een ingehouden en hogere toon dan anders: ‘Als jij Arabella bent, dan ben ik de regisseur, ja, en dan lees ik de proloog voor.’
    Lola sloeg haar sproetenhand voor haar mond. ‘Pàr-don!’ blèrde ze. ‘Ik probeerde alleen maar een begin te maken.’
    Briony wist niet goed hoe ze moesten reageren, dus keerde ze zich naar Pierrot en zei: ‘Jij lijkt niet erg op Arabella’s moeder.’
    De herroeping van Lola’s rolverdeling en het gelach dat daar bij de jongens over opklonk, zorgden voor een verschuiving van het machtsevenwicht. Lola haalde overdreven haar benige schouders op en ging uit het raam staan turen. Misschien vocht ze zelf wel tegen de verleiding om de kamer uit te stormen.
    Hoewel de tweeling een worstelwedstrijd inzette en hun zusje een hoofdpijn voelde opkomen, ging de repetitie toch van start. De stilte waarin Briony de proloog voorlas was gespannen.

Dit is het verhaal van Arabella, die spontaan
Wegliep met een uitheemse snoeshaan.
Bedroefd zagen haar ouders hoe hun teerbe-
Minde oudste kind naar Eastbourne eclipseerde
Zonder toestemming…

Met zijn vrouw aan zijn zijde stond Arabella’s vader bij de smeedijzeren hekken van zijn landgoed en smeekte zijn dochter eerst haar besluit te herzien en beval haar daarna vertwijfeld om niet weg te gaan. Tegenover hem stond de bedroefde maar koppige heldin met de graaf naast zich, terwijl hun paarden met de teugel aan een nabije eik waren gebonden en hinnikend met hun hoeven schraapten, ongeduldig om op pad te gaan. Door de tederste gevoelens van de vader moest diens stem beven als hij zei:

Mijn lieveling, je bent jong en mooi,
Maar onervaren, en ook al denk je
Dat de wereld aan je voeten ligt,
Die kan opstaan en je vertrappen.

Briony zette haar spelers op hun plaatsen; zelf greep ze de arm van Jackson, Lola en Pierrot stonden iets verderop, hand in hand. Toen de jongens elkaar aankeken kregen ze de slappe lach, waarop de meisjes hen tot stilte maanden. Er was al narigheid genoeg geweest, maar Briony ging pas inzien welke kloof er lag tussen een idee en de uitvoering daarvan toen Jackson op een verslagen dreun van zijn papier begon op te lezen, alsof elk woord een naam was op een lijst van dode mensen, en niet in staat was ‘onervaren’ uit te spreken, ook al werd dat hem veelvuldig voorgezegd, en ook nog struikelde over ‘opstaan’ en ‘vertrappen’. Lola daarentegen sprak haar tekst correct maar nonchalant uit, soms met een misplaatst lachje bij een persoonlijke gedachte, vastbesloten om te laten zien dat haar bijna volwassen geest elders was.
    En zo gingen de neefjes en het nichtje uit het noorden een vol halfuur door en werd de schepping van Briony gestaag verwoest, zodat het een zegen was toen haar grote zuster de tweeling kwam halen om in bad te gaan.