Echte slechte mensen

Dit voorjaar verscheen de verhalenbundel van Lernert Engelberts, Echte slechte mensen. Zijn verhalen werden gepubliceerd in uiteenlopende tijdschriften als Maatstaf, Butt en RAILS. Lees nu hier vast een van zijn verhalen!

Live opnames van de presentatie van Echte slechte mensen, waar Engelberts op bijzonder originele wijze signeerde, zijn nu hier te bekijken! http://www.lernert.nl/boekpres.html

de surfplank

Ik beloof je dat dit niet een verhaal wordt waarin ik zielig ga lopen doen over de pesterijen van een groepje jongens uit mijn klas. Al voordat mijn familie naar dit kutplaatsje aan zee verhuisde, begreep ik dat een van ons dat allemaal over zich heen zou krijgen. Kijk, mijn broer Kenneth is net als ik op zichzelf en dromerig. Hij moet ook altijd bij de les geroepen worden door de leraar als hij weer naar buiten zit te staren. Maar hij is vier jaar ouder en dwingt op het voetbalveld respect af met zijn brede schouders en de haren op zijn benen, die ma de enige nalatenschap van haar Joods-Italiaanse ouders noemt. Kenneth peerde iedereen voor zijn smoel als hem iets niet aanstond. En mijn zus Claire, ja, die vormde een te makkelijk doelwit. Ze had, net als een baby denk ik, een ontroerende uitwerking op mensen. Ik bedoel, de eerste persoon met het syndroom van Down die dezelfde ergernis en woede opwekt als ik bij mijn plaaggeesten, die moet nog geboren worden.
Het begon allemaal toen ik een plank in de achtertuin vond. We woonden pas een paar maanden in Dorset, dus ik kende de tuin en wat hij voor ons verborgen hield nog helemaal niet. Het rode bakstenen huis dat pa had gekocht was piepklein maar reuze oud, met zo’n echte Engelse tuin, waar verder niemand van ons gezin naar omkeek. Het was allemaal heel wat beter dan de ongure en vochtige flat in Aberdeen, waar een muis wegsprong als je een glas uit de kast pakte. De verhuizing was zo plots gegaan – op een morgen stond pa in onze kamers en verzocht ons alles zo snel mogelijk in te pakken – dat het wel leek of we op de vlucht waren. De spullen die niet in pa’s busje pasten lieten we gewoon achter, wat balen was, want ik vond het grote bankstel in de huiskamer altijd heel lekker liggen. Ook al plakte het leer aan je billen als je naar een spannende film lag te kijken.
Mijn broer klaagde erover dat we in het nieuwe huis een kamer moesten delen. Ik zou hem wakker houden met mijn knetterende scheten. Nou, als er iets niet waar was, dan was het dat wel, want hij was degene die altijd scheten liet. Pa zei dat we nog wat geduld moesten hebben, en dat we binnenkort groter gingen wonen en dan zou ieder zijn eigen kamer krijgen. Maar hoe dat dan ging gebeuren, daar liet hij niets over los. Het was een beetje alsof een illusionist een verdwijntruc voor je ogen doet en dan weer met van die praatjes komt dat hij je niet kan vertellen hoe hij het hem lapte, omdat mysterie zijn brood is. Me reet.
Geduld had ik wel. Er gebeurde hier toch niets. De eerste dag van de zomervakantie liep ik achter het huis het tuinpad af, door het hoge gras dat tot mijn heupen kwam. Ik was zo stom geweest mijn schooluniform aan te trekken, zo gewend was ik aan de saaie korte schoolbroek en de rode spencer, terwijl we tijdens onze vakantie gewoon zelf mochten weten wat we droegen. Ik was onderweg naar wat wij ‘de schuur’ noemden en wat eigenlijk een oud schoolgebouw was. Het was vier, nou misschien wel vijf keer zo groot als ons huis en als de zon scheen lichtten de rode stenen zo op, dat het pijn deed aan je kop. In ons huis woonde vroeger de hoofdonderwijzer van deze katholieke school. Vanuit zijn werkkamer hield hij de kinderen tijdens pauzes in de gaten. Het spionnetje hing nog aan het kozijn in wat nu onze slaapkamer was, zodat ik ’s avonds vanuit mijn bed het rood oplichtende puntje van pa’s sigaret kon zien, want roken mocht hij alleen maar in de tuin. Het schoolpand hadden we er bij de koop van het huis gratis en voor niets bij gekregen. Het was zoiets als een monument, wat mijn zus steevast ‘moment’ noemde, waardoor pa en ma haar weer wilden opvreten, zo aandoenlijk vonden ze haar als ze zich versprak echt, een mongool kan niets verkeerd doen. Dat is lijp natuurlijk, maar daar kon zij verder ook niets aan doen. Als ik eerlijk ben zou ik zoiets ook mooi uitbuiten wanneer mij dat zo uitkwam.
We mochten het schoolpand niet aanraken of er in de buurt komen, want toen Kenneth en ik er ’s avonds eens een balletje tegen aan het slaan waren, en juist expres heel ver uit de buurt bleven van die kleine glas-in-loodramen, kwam pa het huis uitzetten en blies met een rode kop: ‘Wegwezen!’
Het was nog vervelender dat er op zaterdag altijd ineens een buslading rijkelui in de tuin stond, met iemand van de gemeente erbij, helemaal uit een andere stad om de architectuur van die lelijke school te komen bekijken, omdat het een heel oud en bijzonder gebouw was ofzo, en dan niet alleen omdat het van een architect was wiens naam ik ben vergeten maar ook omdat het uit heel bijzondere stenen was opgemetseld. Nou, ik wil best rijk worden later, maar dan niet met zo’n saaie pantalon en met een wijf erbij met van dat enge gekapte grijze haar en dan mijn zaterdagen verspillen met naar saaie rondleidingen te gaan.

Pa was ’s ochtends heel vroeg voor een boodschap naar Aberdeen vertrokken dat stikver is, zeker twee uur met de auto. Ik was dolgraag meegereden omdat ik toch vrij was en ik dan mijn vriend Chris weer eens zou kunnen zien. ‘Daar komt niets van in,’ zei pa de avond ervoor. En toen hij zag dat ik een teleurgesteld gezicht opzette, om hem over te halen natuurlijk maar daar trapte hij niet in, zei hij: ‘Ga maar lekker ergens anders staan met je zure oudewijvenkop. Schrijf maar een brief aan die Chris en die neem ik dan wel voor je mee.’
En zo was ik begonnen. Eerst maakte ik natuurlijk mijn excuses dat ik hem niet eerder had geschreven terwijl ik hem juist heel erg miste, en dat hier in het dorp alleen maar klootzakken woonden. Als hij en zijn familie nog geen vakantieplannen hadden, zou Chris misschien wel bij mij kunnen komen logeren. Pa moest toch af en toe naar Aberdeen en dan zou Chris net zo goed kunnen meerijden. Dat schreef ik allemaal, en ondertussen vroeg ik me wel af waar hij dan zou moeten slapen, want de kamer die ik met Kenneth deelde was te klein, en mijn zus Claire had een kamer voor zichzelf waar niemand zomaar bij kon gaan liggen, want de psycholoog had gezegd dat het voor haar ontwikkeling heel belangrijk was dat ze haar eigen ruimte had.
Maar waar Chris zou slapen, daar zouden we wel uitkomen, misschien wel gewoon in een tent in de achtertuin. Met hem erbij durfde ik ook wel door het stadje en naar het strand te gaan en als we dan Craig Hewelt en zijn volgelingen tegenkwamen deden ze vast niets, want Chris en ik zijn door onze jarenlange vriendschap heel goed op elkaar ingespeeld. We zouden ze wel een lesje leren, al mocht Chris zich niet te druk maken vanwege zijn astma, die volgens ma psychosomatisch is. Dus. Maar daar begon ik natuurlijk niet over en toen de brief eindelijk klaar was legde ik hem op de keukentafel. De volgende ochtend lag hij daar nog steeds. Pa was hem vergeten! En Kenneth was ook nergens te bekennen. Op de post doen kon ik de brief niet, want ik wist wel zo’n beetje het adres, maar niet de postcode. Zou zoiets aankomen als je er Slagerij Derwalt, High Street zoveel in Aberdeen op schreef? In ieder geval vond ik het heel stom van pa. Had hij niet zelf voorgesteld dat ik de brief zou schrijven? En zo liep ik met die brief in mijn handen naar het oude schoolgebouw, door het hoge bedauwde gras. Mijn benen werden kletsnat. De vroege zon brandde al behoorlijk op mijn schouders. Ik probeerde de deur van de school en die was natuurlijk op slot, en zo kwam ik op het idee om tegen de boomwortel die uit de grond stak te gaan trappen, voornamelijk omdat ik de pest in had dat de brief nog hier was, maar ook omdat ik me na de eerste tien minuten van de vakantie al kapot verveelde.
Op de plek waar ik met mijn voet in de grond had gehakt stak iets paars omhoog. Ik trapte er nog een paar keer tegen en legde daarmee nog meer van het paars bloot. Niet dat ik dacht een schat te hebben opgegraven, maar ik had toch niets te doen, dus ik ging op mijn knieën zitten met de brief tussen mijn tanden en groef en groef tot er een houten plank tevoorschijn kwam. Het uiteinde van die plank had een soort vin en die zat hartstikke diep in de grond.

‘Wat is dit?’ Ma draaide zich om en ze had blijkbaar niet verwacht dat ik met zoiets groots achter haar in de keuken zou staan.
‘Waar heb je dat vandaan?’
‘Opgegraven in de tuin. Wat is het?’
‘Dat, lieverd,’ en ze keek er onderzoekend naar, ‘is een surfplank.’ Ze kwam dichterbij en klopte met een vuist op de plank. ‘Ziet er puik uit.’
‘Puik?’
‘Mooi.’
Een surfplank dus. ‘Zoiets dacht ik al,’ blufte ik. ‘Mag ik hem houden?’
‘Waarom niet. Maar ik denk dat je hem wel eerst moet opknappen.’
Ik keek ma aan zonder iets te zeggen.
‘Schoonmaken, schuren en opnieuw lakken.’
‘Hoe weet jij dat?’
‘Ik ben opgegroeid in Cornwall. Mijn broers surften allemaal.’
‘Heb je postzegels?’
‘Die moet ik wel ergens hebben, ja.’
Ik gaf haar de brief.
‘Kun je niet zelf even naar de brievenbus lopen?’
‘Ik heb het nu te druk met deze plank. Dat is een hoop werk, hoor.’
Ma keek naar het adres dat ik op de brief had geschreven.
‘Denk je dat er nog ter aanzien van Chris Derwalt op moet?’
‘Ter attentie van.’
‘Ter attentie. Of denk je dat het zo aankomt?’
‘Zo komt het vast goed.’ Ze stuurde me de keuken uit toen de modder van de surfplank losliet en op de keukenvloer viel.

Ik wist nog helemaal niks van surfen. Toen ik de plank met de tuinslang schoonspoot kon ik alleen bedenken dat ’ie vast te zwaar was en direct zou zinken als ik hem te water liet. De modder liet niet los en ik moest heel dicht op de plank gaan staan, waardoor alles op mijn schooluniform spatte, wat niet gaf, want netjes hoefde ik niet te blijven.
Claire kwam kijken waar ik mee bezig was en zei dat ze surfen stom vond. Ik denk dat ze niet eens wist wat surfen was en maar gewoon wat uit de hoogte deed omdat ze sinds kort omging met een groepje populaire meisjes op school die ook altijd alles stom vonden en op alles ‘duh’ zeiden, een woord dat ik nooit zou gebruiken omdat het klonk als iets uit een vervelende Amerikaanse televisieserie. Claire zei dat ik mijn handen moest gaan wassen en me omkleden. Zij en ma hadden een afspraak bij de kapper en ik moest mee. Als we dan toch bij de kapper waren, zouden ze meteen een stuk van mijn haar af kunnen halen, zei ze, en ze pakte een pluk boven mijn oor vast en trok daar een vies gezicht bij. Ik liet de tuinslang op de grond vallen. Het water spoot flink in de richting van Claire en ze begon te gillen omdat ze tegenwoordig een trutje is, terwijl we vroeger samen altijd in bomen klommen en zij gewoon met broek en schoenen en alles in de sloot stapte als de bal in de sloot was terechtgekomen, dus ik weet niet waarom ze zich nu zo aanstelde vanwege een paar druppels kraanwater. Dat ik niet alleen thuis mocht blijven sloeg al helemaal nergens op. Als er wél iemand thuis was, was ik eigenlijk ook alleen, want iedereen deed toch altijd zijn eigen dingen. Zo waren we. En van mijn haar ging helemaal niks af. Niemand wist het nog, maar mijn haar dat nu nog saai over mijn oren en gezicht hing en er volgens ma zo schattig uitzag, liet ik deze vakantie nog net iets meer groeien en dan zou ik het bij aanvang van het nieuwe schooljaar laten opscheren als een punker. Met zeep en gel zou ik de pluk die ik bovenop aanhield omhoog zetten en dan zou ik er pas echt boos en eng uitzien. Iedereen die me dan nog lastig viel zou ik desnoods aan mijn hanenkam spiesen. Dat was mijn plan. Ik zag niet in waarom ik, als ik straks twaalf was, niet zelf mocht bepalen hoe mijn haar zat. Als iemand met bijdehante opmerkingen kwam, bijvoorbeeld dat zulk haar toch helemaal niet meer van deze tijd was en niemand het zo nog droeg, was dat een reden temeer.
‘Moet ik echt mee?’ vroeg ik ma.
‘Dat lijkt me wel.’
‘Ik ga wel zo, en ik wil zelf niet geknipt.’

Claire moest blond worden en wanneer mijn zus ergens haar zinnen op had gezet gebeurde het. Net zoals die keer dat ze een jas voor haar verjaardag vroeg. Een hele dure die ze in een tijdschrift had gezien. Bij het uitpakken van het echte verjaardagscadeau kwam er een mooie rode rugzak tevoorschijn, die ze veel harder nodig had dan een stomme jas met overal ritsen en een bontkraag, want haar schooltas was helemaal versleten doordat ze het vertikte ’m op te tillen en hem overal achter zich aansleepte als een hond aan een riem, en ja, dan komen er wel gaten in.
Toch wilde het er bij haar niet in. Ze smeet, waar mijn ooms en tantes en mijn oma bij waren, de rode schooltas naar ma en sloot zich uren in haar slaapkamer op. Een paar dagen later kwam pa toch met die jas thuis omdat mijn zus ontroostbaar was en de stemming niet meer te harden. Mijn ouders geven overal aan toe om haar zo gewoon mogelijk te laten lijken. Haar speciaal aangepaste fiets wilde ze niet langer dus die werd snel ingeruild voor een echte damesfiets, die haar nog eens het leven zou kosten, want ze zwalkte ermee over de weg, en dat deed ze met die fiets met zijwieltjes helemaal niet.
Ma bleef onderweg naar het kleine winkelcentrum naast mijn zus fietsen en we stopten iedere vijf minuten om uit te rusten omdat mijn zus een heel slechte conditie heeft, wat komt door al het snoepgoed dat ze stiekem eet terwijl iedereen het weet.
Claire en ma gingen naar binnen en ik bleef buiten in de portiek staan. In de kapperszaak stonk het naar chemische verf en shampoo, door mekaar heen leek dat net schijt, en ik had er ook geen zin in dat de kapper, die volgens ma van de herenliefde was, opmerkingen zou gaan maken over mijn haar en dat ’ie er wel iets leuks van zou weten te maken. De zon scheen fijn op mijn gezicht en er trokken mensen met flinke boodschappentassen voorbij. Ze zagen er vrolijk en zomers uit en ze keken stuk voor stuk naar mijn besmeurde kleding en gezicht.
‘Goedemorgen mevrouw Banks,’ riep de groenteman vanuit zijn zaak toen blijkbaar mevrouw Banks voorbijliep. Het fruit dat buiten in kratjes opgebaard stond was beter opgepoetst dan het bestek van ma thuis en het fonkelde als een gek in de zon. ‘Goedemorgen mevrouw Boland,’ klonk het weer uit de groentezaak toen ene mevrouw Boland met een bos bloemen langskwam, en ik vond het allemaal een beetje overdreven, om tegen iedereen hallo te roepen enzo. Toen mevrouw Boland mij passeerde riep ik daarom zo vrolijk mogelijk: ‘Goedemorgen mevrouw Boland! En een heel fijne dag nog!’ Binnen zag ik dat de kapper was begonnen aan het insmeren van het hoofd van mijn zus met een of ander goedje.
‘Dag mevrouw Hewelt,’ hoorde ik de groenteman zeggen, en ik zette van schrik een stap achterwaarts de kapperszaak in, waardoor de automatische deurbel rinkelde en ik alle aandacht van de klanten op me vestigde. Er liep buiten een roodharige vrouw voorbij met een witte parasol. Het deed me denken aan zo’n kostuumfilm, waarin vrouwen met veel poeder op hun gezicht met zulke parasollen rondlopen. De vrouw droeg een rieten tas vol boodschappen en over haar hele lichaam zaten sproeten. Ik riep weer op vrolijke toon: ‘Dag mevrouw Hewelt, een fijne dag,’ maar verschool me half achter de deurpost. Ze draaide zich om en ze leek met dat rode haar en die platte rotneus als twee druppels water op Craig. Alleen liep hij natuurlijk niet de hele dag met zo’n parasol rond. Mevrouw Hewelt kwam dichterbij, wenste mij ook een fijne dag toe en vroeg van wie ik er een was, wat ik niet begreep, dus vroeg ik wablief, omdat dit beter klonk dan watte en omdat ik dit woord weleens in een boek had gelezen waarin ze allemaal met van die ouderwetse woorden praatten, wat ik te gek vind.
‘Wat is je achternaam?’ vroeg ze. Ik wees naar ma, die er net zo toegetakeld bij zat als Claire en nu zelfs met een droogkap op, dus ik begreep wel dat mevrouw Hewelt haar niet herkende.
‘Ik heet Ralph Woods en we wonen hier pas sinds de lente. Als ik me niet vergis, bent u de moeder van Craig. Ik zit in dezelfde klas, bij meester Garland.’
‘Dat klopt,’ zei ze en ze lachte vriendelijk. Ze moest vroeger de jongens uit het stadje wel achter zich aan gehad hebben, want ze was prachtig en lichtte op met haar witte huid en de kuiltjes in haar wangen, zodat ze net een engel van suikergoed leek die ma met kerst altijd in de boom hing maar waar wij van af moesten blijven want het was decoratie, me reet.
‘Heb je het naar je zin in Dorset? Maak je veel vrienden?’ vroeg ze.
‘Nou, nee. Goed dat u ernaar vraagt,’ zei ik, ‘het zit namelijk zo.’ En mevrouw Hewelt moest lachen, wat wel meer mensen doen als ze me horen praten, omdat ze vinden dat mijn toon niet past bij een elfjarig kind. Ik praat gewoon zoals ik zelf wil, met woorden als ‘wablief’ en vanaf die dag ook met het nieuw geleerde ‘puik’.
‘Ik maak niet makkelijk vrienden. Ik ben nogal selectief als het daar op aankomt, moet u weten. Ik wil u wel laten zien wat ik van Craig gekregen heb, als het u interesseert.’ Ik trok mijn besmeurde schooluniform op en toonde haar twee verse blauwe plekken. Haar zoon had me net boven mijn ribbenkast gestompt met de woorden: fijne vakantie. Dat vertelde ik haar, en ook meteen van de schoolboeken in de sloot en het haren trekken. Ik zag dat mevrouw Hewelt het niet leuk vond om dit soort dingen over haar lieve zoon te horen. Ze zette haar boodschappentas tussen haar benen op de grond, liet haar schouders zakken en trok een bezorgd gezicht. ‘En hij zegt ook steeds dat mijn zus een debiel is en dat haar kut stinkt.’ Dat laatste was natuurlijk niet waar, maar het leek me een goeie aanvulling.
‘Vreselijk,’ verzuchtte ze. In gedachten was ze vast bezig om Craig er stevig van langs te geven. ‘Maak je maar geen zorgen,’ zei ze, en ze wenste me een fijne vakantie. Ze zwaaide de witte parasol weer boven haar hoofd en liep snel de straat uit, alsof ze haast had.

De dames zaten nog steeds onder de droogkap. Ik vroeg om geld voor een appel en schuurpapier, dat ik aan de overkant dacht te kunnen halen, bij de man die al een halfuur de stoep voor zijn ijzerhandel aan het vegen was terwijl er volgens mij helemaal niks te vegen viel. Ma wilde geen geld geven voor een appel, want daar hadden we er thuis nog zoveel van. Voor het schuurpapier gaf ze me twee pond en ze vroeg me waarom die mevrouw met die witte parasol onder mijn trui had staan kijken. Ik verzon dat ze een collectant van het huidkankerdinges was en om een kleine bijdrage vroeg en dat ik haar wel wat had kunnen geven als ik nou ook eens zakgeld zou krijgen. Ik had haar voor de zekerheid even naar een moedervlek op mijn buik laten kijken, verzon ik snel, omdat moedervlekken soms kanker zijn, maar de mevrouw van het kankerdinges had me verzekerd dat er niets aan de hand was. Ma kende mijn praatjes wel zo’n beetje en zei: ‘Net je vader.’
Bij de ijzerhandel vroeg ik of het schuurpapier dat op rollen achter de toonbank hing geschikt was om een surfplank mee op te schuren. De man begon te praten met een stomp sigaar in de hoek van zijn mond, zodat ik er niks van verstond. ‘Misschien moet u niet met een sigaar in uw bek praten.’ Dat ‘bek’ was niet zo slim, want hij noemde me ‘brutaal’ en wilde niets meer aan me verkopen. Toen zei ik hem dat het me speet, dat we waar ik vandaan kwam altijd ‘bek’ in plaats van ‘mond’ zeiden, en dat ik er niets mee bedoelde. Alles was alweer goed en hij gaf me voor twee pond zowat de hele rol mee.
Het nieuwe haar van mijn zus en ma wapperde in de wind en ze giechelden als vriendinnen onder elkaar. De hele terugweg spraken ze over hoe leuk het allemaal wel niet bij elkaar stond. Ik reed een stuk achter hen en ving de geur van verschroeid haar op. Thuis begon ik direct met het schuren van de plank. Ik deed maar zo’n beetje wat. De verf liet onder het schuurpapier als poeder los en dwarrelde in de lucht maar kwam ook in mijn neus terecht, waardoor ik de hele tijd moest niesen. Door de trui die ik voor mijn gezicht knoopte zag ik eruit als een hooligan. Ik moest denken aan die keer dat pa ons had meegenomen naar een voetbalwedstrijd tussen Aberdeen en Liverpool, en dat een voetbalsupporter van Liverpool een binnengesmokkeld flesje bier vanaf de tribune zo tegen het hoofd van een van onze spelers had gegooid. De hooligan had een voetbalshirt voor zijn gezicht gedragen om niet herkend te worden, en dat zag er heel stoer uit. In de auto terug naar huis had pa gezegd dat het gooien van een flesje bier naar iemands hoofd verboden was, maar het had het spel wel stilgelegd. Daardoor had Aberdeen de wedstrijd gewonnen, dus het was weer goed, en dat was een beetje verwarrend, want er kwam veel bloed uit het hoofd van de getroffen speler.
De zon hing achter het schoolgebouw. Ma kwam met ijsthee aanzetten die ze de hele dag in de zon had laten trekken, en op dat moment leken we wel zo’n perfect gezin dat je soms ziet in tandpastareclames. Maar dat was helemaal niet zo. Ik had heel slechte tanden. Ze stonden schots en scheef in mijn mond en ma noemde het altijd een mond als een joods kerkhof, maar daar ben ik nooit geweest dus ik weet ook niet hoe het er daar uitziet. En mijn ouders zijn bijvoorbeeld helemaal nooit getrouwd, al zijn ze vijftien jaar bij elkaar. Pa zag het belang, of zoals hij zei de meerwaarde, van een huwelijk niet in. In het winkelcentrum van Aberdeen hadden ma en ik eens voor een bruidsmodezaak naar de jurken staan kijken. Na een tijdje had ze gemompeld: ‘Ach, het zijn ook eigenlijk foeilelijke dingen.’
‘Waar is Kenneth?’ vroeg ik ma, die mij een tweede glas ijsthee inschonk. Ze gaf geen antwoord en het begon me te dagen dat pa voor de zoveelste keer mijn broer had voorgetrokken. Ik deed net of ik het niet erg vond dat hij wel mee naar Aberdeen had gemogen en schuurde verder met een brok in mijn keel. De tranen brandden achter mijn ogen. Mijn zus huppelde blootsvoets door de tuin en zong eenliedje van Britney Spears met zelfbedachte woorden omdat ze teksten nooit echt onthouden kon.

Je weet nooit of er ineens een enorm insect opduikt en dat was waarom ik de surfplank niet dichtbij een struik had gelegd, maar in het gras rondom de appelboom. Ik was er even op gaan liggen, terwijl ik overdag nooit moe ben, dus het moest wel van al dat geschuur komen. Het schemerde toen ik mijn ogen weer opendeed en de zwerm vleermuizen zag die tegen de achtergrond van een knalpaarse lucht als één lichaam zo onder de dakpannen van het oude schoolpand schoten, wat me een nogal nare plek leek om te wonen, zo donker en guur. Mijn blik dwaalde af naar mijn broer en pa, die voor de school stonden en tegen elkaar fluisterden. Ze tilden twee langwerpige, zwaar uitziende machines naar binnen. Het leken wel van die hogedrukspuitdingen waar ze treinen mee schoonmaakten als iemand ervoor gesprongen was. Dat weet ik omdat dit de reden was waarom meester Adair van mijn oude school in Aberdeen na de vakantie niet meer was teruggekeerd. Vanuit de keuken riep ma dat het eten klaar was. Pa sloot de deur van de school en gaf Kenneth een klapje op zijn schouder.
Aan de eettafel liet pa niets los over wat ze uit Aberdeen hadden meegebracht. Ik viste er ook niet naar en zo zat iedereen zijn soep te eten zonder iets te zeggen. Afgelopen jaar hield iedereen in mijn klas een spreekbeurt over het beroep van zijn vader: James Greene over de benzinepomp van zijn vader en over hoe olie uit de zee gehaald werd en uiteindelijk in ons dorp terechtkwam, wat als je erbij stil stond een godswonder was en ook nog eens levensgevaarlijk. En Bill Clover over zijn vader die postbode is en de langste baard van het dorp heeft en deze op Saint Patrick’s Day groen verft, wat een Ierse traditie is, dus waarom hij dat dan in Schotland doet is mij een raadsel. Ik wist wel dat pa iedere morgen met zijn busje van huis ging en ’s avonds ook weer terugkwam, maar kende geen details en vroeg hem er toen dus naar. Hij deed kortaf en zei ‘marmer en ander gesteente’, en toen ik vroeg ‘wat dan?’ was voor hem de kous af en antwoordde hij: ‘Laat me met rust.’ Als ik hem nu zou vragen wat ze vandaag hadden gedaan, zou hij misschien chagrijnig worden en me niet meer willen uitleggen hoe je een surfplank moest lakken. Enthousiast vertelde ik over mijn opgraving van die middag en pa’s ogen begonnen te fonkelen, want hij hield echt van dit soort dingen en zei: ‘Blijf maar mooi doorgraven jij.’
Intussen werd het hoofd van mijn zus knalrood en schoof ze haar bord van zich af. De soep liep over het tafelkleed. ‘Lullen!’ brulde ze. Dat kwam nogal onverwachts, waardoor ma haar lepel op de grond liet vallen en ik mijn lach niet meer kon inhouden, al was het voor Claire ernst. Kenneth gaf me een trap onder de tafel omdat hij vond dat ik niet had mogen lachen. Claire liep stampend de trap op en sloeg haar slaapkamerdeur dicht. Door de klap viel de strijkplank om die tegen de muur in de keuken stond. Pa wilde haar achterna gaan, maar ma zei: ‘Laat maar even. We zijn naar de kapper geweest en ze zat te wachten tot jullie erover zouden beginnen.’ Pa voelde zich inderdaad lullig en zei snel dat ma er mooi uitzag. En ik hoopte maar dat dit niet betekende dat ze de hele nacht bezig zouden gaan. Voor de geluiden die daarvan kwamen was het huis echt te klein.

De telefoon ging en mijn broer schoot van tafel, waarschijnlijk omdat hij dacht dat het Charlotte Murphy was, die de laatste tijd steeds vaker voor hem belde. Kenneth beweerde dat er niets tussen hen aan de hand was, maar hij bleef wel meestal een uur met haar aan de lijn hangen en lachte de hele tijd om de dingen die ze zei en draaide zijn vinger vast in het telefoondraad en alles, echt op zo’n kleffe, onechte manier die hem helemaal niet paste, tot pa het niet meer kon aanhoren en zei dat het klaar was.
‘Hier,’ zei Kenneth teleurgesteld en gaf me de hoorn. ‘Craig Hewelt voor je.’ Het was alsof mijn keel werd dichtgeknepen, zo spannend vond ik het, net als toen meester Garland me onverwachts een beurt had gegeven tijdens de huiswerkoverhoring en iedereen in de klas had gelachen om mijn verzonnen antwoord. Ik hield mijn hand voor het mondstuk en probeerde zo ver als het snoer van het toestel het toeliet van mijn ouders weg te lopen.
‘Met Ralph,’ zei ik vriendelijk. Ik vroeg me af waar ik de eer aan te danken had.
‘Hallo Ralph. Dit is Craig, je weet wel…’ Hij hield even stil en op de achtergrond hoorde ik mevrouw Hewelt hem op zo’n toon van ‘het-moet-en-het-zal’ iets influisteren. ‘Ik wilde je zeggen dat het me speet en alles… dat ik zo rot tegen je gedaan heb… ik hoop dat…’ Weer was het even stil. ‘Sorry voor laatst op het schoolplein. Van die stompen. Ik hoop niet dat het al te veel pijn deed.’
‘Ach,’ zei ik. Ik geloofde geen barst van wat hij me vertelde.
‘Misschien kunnen we het bijleggen en een keer afspreken om samen te spelen,’ zei Craig. Hij kreeg het echt met moeite uit zijn mond. Ik had bijna met hem te doen. Al zou je zeggen dat zijn moeder er als een lieve vrouw uitzag met die parasol en die sproeten en zo, ik wist zeker dat hij flink op zijn donder had gehad. Ma had ook een zacht karakter maar kon zomaar haar pump naar je toe smijten, zoals toen Kenneth geld had gevraagd voor nieuwe schoolspullen maar met een stapel stripboeken was thuisgekomen die hij gewoon onder zijn kussen had verstopt, wat echt geen goede plek was natuurlijk, dus dan krijg je dat. Omdat hij zo’n atletisch type is en goed is met balsporten, zag hij die pump al van kilometers aankomen en stapte hij rustig opzij, zodat ik, die achter hem stond, een seconde later gevloerd werd. Het litteken staat nog steeds op mijn voorhoofd.
‘Zie je nou wat ervan komt,’ gilde ma, terwijl ze boven me hingen en zij hem hard door elkaar schudde, ‘zie je nou wel!’
‘Nou, natuurlijk heel erg bedankt Craig,’ zei ik door de telefoon. ‘Dat is heel aardig van je. Ik zou je aanbod graag aannemen, maar ik ben veel te druk met mijn surfplank, dus een vriend kan ik er nu echt niet bij hebben. Doe de groeten aan je moeder.’ Mijn hart klopte in mijn keel. Normaal bedacht ik altijd pas achteraf in bed wat ik in dit soort situaties had moeten zeggen en nu had ik het gedaan toen het erop aankwam. ‘Dat klonk niet heel erg vriendelijk,’ zei ma toen ik de telefoon ophing.
Pa beloofde me dat hij me de volgende dag zou helpen met het schuren van de surfplank, maar hij had ook beloofd de brief mee te nemen voor Chris, dus het bleef afwachten. In bed vroeg ik Kenneth of ze Chris gezien hadden en toen zei hij dat ze helemaal niet in Aberdeen waren geweest en dat ik niet hoefde door te vragen omdat hij beloofd had er niets over los te laten, behalve dit – toen liet hij een scheet die ik onder de dekens nog steeds rook en na een paar minuten was ik in een diepe slaap gevallen.

Dorset was een rustig stadje. Als er een vogel tegen de kerk smakte hoorde iedereen zijn val. Op maandagochtend werd iedereen altijd wakker door het valse gefluit van de vuilnisophaler, Ron Tayle, die zich hiermee zo gehaat maakte dat het me niet verbaasde als de inwoners van het dorp bewust glasscherven los in de vuilniszakken stopten zodat hij zich eraan kon bezeren. Rondom onze flat in Aberdeen klonken altijd geluiden, daar zou zoiets je niet eens zijn opgevallen. Het uitrukken van de brandweerwagen, het op harde toon ruziën van de buurvrouw met haar man die ze weer eens in de vroege ochtend uit andermans bed had gevist en de jankende wind die een stoet rolschaatsende kinderen op de galerij op de hielen zat: je zou zeggen dat ik blij was dat ik nu in zo’n mooi stil stadje woonde, maar soms miste ik toch echt de drukte.
Het hele huis trilde. Ik lag op mijn buik op de matras, met mijn gezicht diep in het kussen, en het getril drong mijn hele lichaam binnen. Claire zat beneden in haar pyjama met een lang gezicht aan de keukentafel. De koffiekopjes dansten op en neer in de kast en de keukenlades schudden open. Misschien was ze nog boos van de avond ervoor, maar waarschijnlijk had het met het onophoudelijke gedreun te maken. Je kunt een aardig legertje Claire tegen je krijgen als je haar in haar slaap stoort.
Ma hing in de tuin de was op, echt een pokkenwerk, want dan moest ze ook de onderbroek van mijn broer aanraken en dat zou ik iedereen afraden. Hij droeg zijn onderbroek en sokken soms wel een hele week achter elkaar, terwijl er nog genoeg schone in de la lagen. Ma doet iets nooit zuchtend, maar altijd neuriënd en fluitend en dan niet zo vals als Ron Tayle, nee, heel mooi. Het was echt heel rustgevend om ma zo bezig te zien en ik had haar zo vast willen pakken bij haar benen – maar dat doe je niet meer als je elf bent. ‘Waar komt dat getril vandaan?’ vroeg ik, en ze wees naar het oranje verlengsnoer dat uit het keukenraam stak en in de richting van het schoolpand was gelegd. Ik volgde het snoer. Bij iedere stap werd het trillen sterker. Ik was haast bang dat mijn vullingen eruit zouden springen.
De oude schoolbel die nog aan het pand hing, gonsde lichtjes. Ik drukte mijn neus tegen de ruit van de deur en die floepte zo open. Aan het einde van de lange brede gang scheen licht bij de trappen. Daar leek het gedreun ook vandaan te komen. Ik ben geen fan van dit soort donkere verlaten ruimtes, omdat je bij iedere stap die je zet verwacht een blazende vermagerde kat te zien wegschieten, of erger, een groep ratten. Ik bedoel, hallo. ‘Hou hem goed recht,’ hoorde ik pa zeggen. Het glas van de klaslokalen trilde in de sponningen. Vocht had alle schoolgeuren vervangen door een soort champignonlucht. Als er iets is dat ik om te huilen vind, dan zijn het wel champignons, en dan vooral de soep ervan. Laatst had ma die gemaakt omdat alle anderen wel champignonsoep lusten. Ik roerde wat met mijn lepel door het bord om haar geen rotgevoel te geven en keek naar de rest die echt van die rotzooi leek te genieten. Ma lepelde uit haar bord een donkere lange haar op. Ik was de enige die het zag. Dit speelde zich af nog voordat ze zich samen met mijn zus blond had laten verven, en het leek me overduidelijk een bruine haar van ma die daar in de pan terecht was gekomen. Ik staarde half naar mijn bord om niet op haar te hoeven letten, en zag dat ze, in plaats van met haar vinger de haar van de lepel te halen, zo die lepel in haar mond stak en de boel wegslikte om er maar niet de aandacht op te vestigen.
Hoe dichter ik bij de trap aan het einde van de hal kwam, hoe sterker de lucht, en ik hield mijn hand voor mijn neus om het allemaal niet te hoeven ruiken. ‘Daar mag je wel iets dieper gaan,’ schreeuwde pa om boven het geronk uit te komen. Stofwolken van een verdieping lager stegen op uit het trappenhuis. ‘Pap?’ riep ik en ik herhaalde het een paar keer voordat ik de trap afdaalde, het oranje verlengsnoer nog steeds volgend. In het midden van de kelder stond een luik open dat toegang bood tot een nog lagergelegen deel. Er kwam een baan licht uit. Ik wist niet precies waar ze mee bezig waren, maar het leek erop dat mijn pa en mijn broer met twee grote boormachines gaten prikten in het beton. ‘Iets hoger, net boven die scheur.’ Ze stonden tot hun enkels in een diepe laag bruin water en zagen er verwilderd uit. Bij mijn broer hing zijn tong uit zijn mond en pa had ogen zo groot als schotels.
‘Hé!’ riep ik een paar keer. Ze hoorden niets. Ik trapte een losse steen de kruipruimte in. Pa keek op. De boor staakte.
‘Waar zijn jullie mee bezig?’
‘Hé maatje… Iets technisch. Het is zo verholpen. Maak je geen zorgen.’ Pa leek geschrokken door mijn bezoek. Kenneth had een laag zweet op zijn voorhoofd staan en hij keek van me weg om niet in de lach te schieten.
‘Wat voor iets technisch? En moeten jullie dat dan oplossen?’ vroeg ik.
‘De wereld draait de verkeerde kant op, niet?’
‘Hebben jullie hulp nodig?’
‘We redden ’t wel. Ga maar naar buiten. Het is hier niet veilig.’

Er zat bijna geen paarse verf meer op de surfplank, alleen aan de bovenkant een dikke laag lak die ik er maar niet af kreeg. Steeds wanneer ik kracht zette met het schuurpapier stak ik er met mijn vingers doorheen. Ze deden pijn en zaten onder het bloed, wat er best stoer uitzag, als bij een bokser na een wedstrijd, maar echt lollig was het niet. Ma had me naar de voorkant van het huis verjaagd, waar geen zon meer was, omdat ze niet wilde dat het stof in haar was terechtkwam.
Een kustplaatsje trekt altijd mensen aan die denken dat het daar helemaal te gek is. Maar Hell’s Angels had ik nog niet eerder gezien. Ik weet ook niet of ze wel echt Hell’s Angels waren. Het stond niet op hun leren jassen, dus het kon net zo goed een andere groep zijn die er precies zo uitzag en dat leek me net zo sloom als cola drinken van een ander merk dan Coca Cola, zoals de moeder van Chris ons die altijd voorzette. Het waren in ieder geval dertig motorrijders die langsreden op van die lage motoren met sturen tot aan de hemel en ze droegen leren broeken die me nogal warm leken. Aan hun zadels hadden ze bontstaarten geknoopt. Dat zou ook heel mooi zijn aan mijn surfplank, alleen zou het bont te nat worden en dan had je er waarschijnlijk niks meer aan. Ik riep zo hard als ik kon ‘Goedemorgen’ en snel daarna iets zachter ‘reetkevers’, omdat ik dacht dat ze me door hun knallende uitlaten toch niet hoorden. De achterste in de stoet moest wel iets opgevangen hebben, want hij kneep in zijn rem en stond met zijn motor tussen zijn benen stil voor het huis en bleef me een tijdje eng staan aankijken. Iets anders dan nogmaals ‘goedemorgen’ wist ik niet uit te brengen, en ik zwaaide vervolgens wat verloren, waarna hij wegreed. Ik ging vlug terug naar de achtertuin. Pa stond voor het schoolgebouw en inspecteerde de voorgevel door er met een klein hamertje op te kloppen. Zijn spijkerbroek was tot op zijn knieën doorweekt en hij zag er echt uit als een mijnwerker die een week lang onder de grond was geweest. Het gebouw trilde nog steeds, dus Kenneth zat waarschijnlijk in zijn uppie in de donkere kelder met de boormachine.

Claire wilde wel mee de stad in. Dat was echt een wonder, omdat ze in een boze bui nooit iets wilde. Ik had genoeg van dat geschuur en dacht de plank wel te kunnen gaan lakken.
‘Koop nou eerst één pot,’ zei ma, ‘en dan zien we wel weer verder.’ Want ik wist niet hoeveel lak ik nodig had.
‘Ik ga alleen met je mee de stad in als we ook ijs gaan halen,’ zei Claire. ‘We halen ijs, anders ga ik niet met je mee.’ Eigenlijk had ze eetregels waar ze zich aan moest houden, maar dat vertikte ze. Ze zorgde altijd wel dat iemand snoep of iets anders zoets voor haar regelde. Ik vond het link om eerst ijs en dan pas de lak te halen omdat ik niet wist of ik genoeg geld zou overhouden van de drie pond die ma me gaf, maar zo wilde Claire het.
Je moet je werkelijk niets inbeelden bij ons stadje. Hetwas eigenlijk meer één lange weg, en hoe dichter je bij de zee kwam hoe meer de huizen bij elkaar klontten. Het centrum had bijvoorbeeld geen cd-winkel, maar alleen een rekje bij Costcutters met cd’s van popartiesten van wie ik in ieder geval nog nooit gehoord had. Voor je ijs moest je bij de boulevard zijn, waar met mooi weer een Italiaanse ijscowagen stond. We maakten de fietsen vast aan een boom waar iemand net had overgegeven, je zag er de stukjes fish and chips nog in zitten, en Claire werd heel boos op mij dat we nu juist hier de fiets neerzetten. Dat bedoel ik nou met dat ze soms heel onredelijke trekjes heeft, want ergens anders konden we ze volgens mij helemaal niet kwijt.
De betonnen strook van een kilometer, die ze boulevard noemen, houdt aan beide uiteinden zomaar op.Van daar af moet je het zelf maar weten. Op het strand lagen mensen van buiten ons stadje te bakken in de zon – allemaal met hun voeten gericht naar het zuiden. Ik zeg uitdrukkelijk dat iedereen van buiten kwam omdat niemand uit Dorset het in zijn hoofd haalde om zich in de rook van de noordelijk gelegen suikerfabriek op te houden. Het was geen kerncentrale zoals in Springfield, van The Simpsons, maar de buizen van de fabriek kwamen wel in zee uit. Suiker uit het pak zoals je die kent uit de winkel ruikt nagenoeg niet. Dat is omdat ze die geur in de fabriek weghalen en op ons strand achterlaten.
Claire sloot aan in de rij voor de ijscowagen, maar ik wilde eerst de boulevard aflopen richting de suikerfabriek omdat ik daar bij een rotspartij een geheim strandje kende. Dat leek me een geschikte plek om mijn surfplank de volgende dag voor het eerst te water te laten. Niemand zou dan mijn geklungel kunnen zien. Vanaf het einde van de verharde weg was het nog een behoorlijke klim; Claire zweette hevig en klaagde dat als ze van tevoren had geweten dat we gingen bergbeklimmen, ze niet haar teenslippers had aangetrokken. Vanaf de top van de grijze kale rots was goed te zien dat de golven hier wilder waren, en ik wil niet net doen of ik een expert ben op het gebied van de zee, maar dat de tong van de rots vrij ver het water in lag zou dat verschil wel eens kunnen verklaren. Claire was al lang blij dat er bovenop de rots een bankje was waarop ze kon uitrusten, maar toen ze erachter kwam dat de persoon die bij onze fietsen onwel was geworden eerst hier een lading kots had achtergelaten, zette ze onmiddellijk de afdaling in. Dit was zo’n moment dat ik de Claire van vroeger miste, die dingen deed als bomenklimmen of slootspringen achter een bal aan, de Claire die niet bij het minste of geringste begon te zaniken. Ik pakte haar vast bij haar arm en kuste haar op haar wang en zei dat ze de allerliefste zus in de hele wereld was. Ze duwde me van zich af en zei: ‘En nu gaan we ijs halen, anders ga ik naar huis.’

Echt iedereen stond in de rij voor ijs. Soms denk ik weleens dat mensen maar gewoon in de rij gaan staan om te zien wat er te halen valt. Claire pufte uit op het steile duin achter me. Twee jongens die bij Kenneth in het voetbalteam zaten, maar wier namen ik niet wist, reden met een fiets en daarachter een aanhangwagentje met twee surfplanken het strand op. Ze kleedden zich tot op hun zwembroek uit en vroegen een dikke vrouw op een handdoek om een sigaret, maar zij zag ook wel dat ze pas vijftien waren, ook al waren ze breed en gespierd van het surfen. Zo te zien hadden ze zelf toch één halve sigaret die ze heel stoer in haar buurt stonden te roken, ieder om de beurt een hijs, voordat ze met hun planken het water in renden.
De ijscoman was niet alleen stokoud, waardoor hij het ijs met trillende hand opschepte, hij begon ook nog eens met iedereen een praatje over dat het gelukkig toch nog een mooie zomer was geworden, nee, hij had nog tegen zijn vrouw gezegd, dit wordt vast geen mooie zomer, en over dat de zon zijn handel was omdat niemand ijs kocht als de zon niet schijnt, en dat er vorig jaar een pitbull van een van de badgasten een Arabische volbloed in de duinen had aangevallen en dat dat paard hier over de boulevard had gerend met de hond hangend in zijn nek en zó voor de ijskar dood was neergevallen en dat er daarom geen honden meer los op het strand mochten lopen, en dat het hem speet dat hij er volgende week niet zou staan met zijn ijshandel, ook niet als het net zo stikwarm was als nu, want hij moest naar het ziekenhuis voor een kijkoperatie in zijn – nou hij kon me wat, en na een kwartier was ik eindelijk aan de beurt.
Met de twee bananenijsjes liep ik naar de plek waar ik Claire had achtergelaten en daar lag ze dus niet meer. Ik klom het duin op zodat ik over het hele strand kon kijken, maar ze was nergens te bekennen. Ik likte me gek aan het lekkende ijs en raakte enorm in paniek. Wandelaars hadden ook geen meisje met een rood T-shirt gezien op de boulevard. Ik vroeg natuurlijk niet ‘heeft u een mongooltje met een rood T-shirt gezien’ omdat ik dat vervelend vond voor Claire, terwijl het natuurlijk wel een hoop tijd gescheeld zou hebben, maar als jij een broer met een bochel had en je vroeg aan iemand of ze hem gezien hadden dacht je ook wel twee keer na over hoe je hem zou omschrijven. Het begon zwart voor mijn ogen te worden. Ik had zo’n voorgevoel dat ze wel eens in grote problemen kon zitten omdat ze zich nooit van enig kwaad bewust is, en toen zag ik in de verte dat peloton motorrijdende reetkevers en wist ik helemaal niet meer waar ik het zoeken moest. Ze reden langzaam over de weg en iedereen ging voor ze opzij. Mijn mond hield ik stijf dicht en ik staarde naar mijn schoenen, waar het gesmolten ijs op druppelde. De eerste motoren reden aan me voorbij. Ik hoopte echt dat de vent die voor het huis gestopt was me niet zou herkennen. Ik keek pas op toen ik een hoge stem hoorde die riep: ‘Hier is hij!’ Ik liet wat er nog van de ijsjes over was bijna uit mijn handen vallen. Claire zat achterop bij een van de motorrijders, een man met een baard zo lang als die van de Kerstman. Hij stopte terwijl de anderen verder trokken.
‘Mooie tatoeages heeft Phil, hè, vind je ook niet?’ riep Claire, en ze pakte zijn grote bovenarm vast en deze Phil lachte hard en ik weet niet wat er te lachen viel want we zouden eigenlijk meteen naar de politie moeten gaan. Hoe kon hij mijn zus zomaar voor een ritje achterop zijn motor nemen?
Zijn tatoeage was een gekleurd ding dat rondom zijn bovenarm gedraaid zat. Je moest echt moeite doen om er iets in te herkennen. Ik dacht meteen aan een van de leukste bezigheden van het afgelopen jaar op school, namelijk dat meester Garland ons de opdracht had gegeven een realistisch dier te tekenen, dus geen fantasiedier met drie ogen of overal gekleurd haar. Iedereen was aan zijn tafeltje aan het schetsen geslagen.
‘Waar zijn jullie nou mee bezig, waarom zitten jullie nog aan jullie tafels? Ik zei toch realistische dieren? Hup, naar buiten,’ zei meester Garland en toen mochten we in de buurt van school op zoek naar een dier om na te tekenen. Bijna iedereen ging bij een poes staan die achter een raam zat en een ander groepje stond bij een bok in de wei. Ik koos voor een aangereden duif langs de kant van de weg, die lekker stil lag en dus veel gemakkelijker was om na te tekenen. Maar daar ging het me nu niet om, wat ik zeggen wil is dat meester Garland toen we klaar waren een tekening van Rembrandt liet zien, van een leeuw, en dat het helemaal nergens naar leek. Garland legde uit dat ze in de zeventiende eeuw geen dierentuin vol exotische dieren hadden en geen video van The Lion King om te zien hoe een leeuw eruitzag, en dat Rembrandt het dus maar uit zijn bolle kop had getekend. Daarna liet meester Garland een tekening zien die Rembrandt jaren later had gemaakt van weer een leeuw, een tijdje nadat er een in Amsterdam was geweest en Rembrandt voor het eerst had gezien hoe de nagels nou echt in zijn klauwen zaten en waar zijn staart aan zijn kont vastzat – en ik wil maar zeggen dat de man die de tatoeage op Phil had gezet in zijn hele leven nog nooit een echte slang had gezien, want wat er rond zijn bovenarm kronkelde leek meer op een uitgerekte worm.
Claire stapte van de motor en nam haar ijsje aan, maar er zat niets meer op het hoorntje en ze keek alsof ze daar ieder moment weer een woedeaanval van kon krijgen.
‘Ik kan geen nieuw ijsje voor je halen, want dit geld is voor de lak,’ zei ik geïrriteerd. Phil moest weer lachen. Hij greep naar zijn achterzak en viste er een leren portemonnee aan een ketting uit.
‘Je zus vroeg of ze een stukje achterop mocht,’ zei Phil.
‘O zo,’ antwoordde ik.
Hij pakte een briefje van tien pond en gaf het Claire.
‘Let goed op je zuster. Ze is er een uit duizenden,’ zei hij en hij reed weg. Alsof ik zelf niet wist dat ze er een uit duizenden was, waar bemoeide hij zich mee. Claire gooide het lege hoorntje weg, stapte naar de ijscowagen waarvoor geen rij meer stond en bestelde twee nieuwe bananenijsjes. Bij de ijzerhandel kochten we later vier potten lak en op de terugweg bleef ze maar praten over de tatoeage van Phil alsof het allemaal zo bijzonder was. ‘Denk je dat ik van het geld dat ik over heb zelf een tatoeage kan nemen?’ Pa en Kenneth zaten in de achtertuin in hun onderbroek op twee keukenstoelen.

Pa had een natte zakdoek om zijn hoofd geknoopt. Volgens hem was dat de beste manier om die knotshete zon te doorstaan. Hun gezichten zaten onder het stof. Claire gaf pa een zoen en vroeg hem wat hij voor zijn tatoeage betaald had. Hij verslikte zich in zijn bier.
‘Mijn tatoeage, God. Dat is zo lang geleden. Ik zou het niet meer weten.’ Pa wreef met zijn hand over de zwarte letter A die op zijn ontblote borst prijkte. De A stond voor oom Antonio die op een dag spoorloos was verdwenen. Pa had zoveel van hem gehouden dat hij op deze manier zijn broer voor altijd bij zich wou dragen. Oom Antonio bleef overigens maar negen jaar spoorloos en dook weer op met ineens een snor en een blonde vriendin. Waar hij was geweest, daar werd verder niet over gesproken omdat iedereen blijkbaar wist dat hij zich ergens een tijdlang gedeisd had moeten houden. Wel kreeg hij van iedereen commentaar op zijn snor zodat die er al snel weer af ging.
De zon was onder en we lagen in onze slaapkamer. De warmte van de dag hing als een straf om ons heen.
‘Krijg je nog iets voor al dat werk voor pa?’ vroeg ik aan Kenneth, maar hij viel midden in zijn antwoord in slaap, zo moe was hij. In het spionnetje van de oude hoofdonderwijzer zag ik dat mijn ouders nog in de tuin zaten. Om de zoveel tijd hoorde je de vlakke hand van pa die een mug op zijn lichaam doodmepte. Ze praatten zachtjes maar ik kon het goed verstaan omdat ze dit gesprek al zo vaak hadden gevoerd. Ma bood voor de zoveelste keer aan een baantje te gaan zoeken, want veel geld was er niet meer. Gewoon voor de zekerheid. Pa ging van fluisteren over op een soort ingeslikt schreeuwen en siste dat zijn vrouw niet hoefde te werken, niet tijdens zijn leven. Het zou binnenkort allemaal goed komen, ze moest gewoon nog even geduld hebben.
‘Vertrouw me,’ zei hij en ma zuchtte heel diep. ‘Ik heb al een bieder voor die stenen. Vijftig cent per stuk van een aannemer die met de aanbouw van een museum bezig is. Hij heeft precies die oude bakstenen nodig. Dit wordt de grote klapper, die scheur gaat ons geld opleveren. Ze laten me dat ding echt wel afbreken als het op instorten staat.’ Ma pakte zijn hand vast en zei dat ze er niet achter stond, maar dat ze hem steunde, wat ik een beetje hetzelfde vond, maar goed. ‘We moeten zorgen dat Claire en Ralph ervoor spelen als ze volgende week van de gemeente komen. Het is echt reëel hoor: instortingsgevaar.’

Het getril begon de volgende ochtend weer vroeg. Kenneth sliep nog toen pa aan zijn bed stond en het laken van hem af trok.
‘Kom, we gaan verder.’ Kenneth kreunde en stak zijn hoofd onder zijn kussen.
‘Ik heb pijn aan mijn schouder.’
‘Je hoeft alleen maar de lamp vast te houden. Toe.’
‘Waarom moeten we om zes uur in de ochtend beginnen? Het is vakantie. Ik blijf mooi nog even liggen. Ik kom zo.’ Op de een of andere manier hoopte ik dat pa mij zou vragen mee te gaan nu Kenneth het liet afweten, maar dat gebeurde niet, hij vond me natuurlijk nog te jong en alles. Ik stelde me voor hoe hij in zijn eentje vloekend en tierend in het chocolademelkbruine water van die nare kruipruimte stond. Bij de eerste trilling viel de oude schoolplaat boven mijn bed van zijn spijker. Het was de dwarsdoorsnede van een zeester die ik in een kast in ons huis had gevonden en waarschijnlijk had deze plaat in een klaslokaal in de oude school gehangen. Generaties kinderen hadden hiervan geleerd hoe een zeester er van binnen uitzag. Ik kan je vertellen: het zag er afgrijselijk uit, met paarse buisjes, slangetjes en slijm en waarom kinderen dat zouden moeten weten snapte ik niet. Ik schoot in mijn korte broek en T-shirt van de dag ervoor en zag in de spiegel van de badkamer een lok van mijn haar die aan elkaar vastgekoekt zat. Bij nadere inspectie bleek het door de lak te komen, die ik gisteren met misschien iets te wilde halen met een kwast op de plank had gesmeerd. Ik had het er best uit kunnen krijgen met een goedje dat onder de gootsteen stond, maar ik knipte de lak er ongeduldig uit met een neushaarschaartje. Hiermee verloor ik ineens een handvol haar. Ik moest nu nog maar afwachten of die hanenkam ervan zou komen.
Voor het eerst in mijn leven lag er op de deurmat een envelop geadresseerd aan Ralph Woods. Ik wist meteen dat het een brief van Chris was. Die stinkerd had teruggeschreven! Ik stormde met de envelop de trap op en zwaaide ermee in de lucht. Ik wiegde triomfantelijk met mijn heupen in de slaapkamer van ma, die nog slaperig haar hoofd van het kussen tilde en vroeg: ‘Wat is hier aan de hand?’
‘Een brief van Chris. Kijk! Mijn brief zonder postcode is toch aangekomen!’ Ik ging op de rand van het bed zitten en werkte de envelop open. Het gepriegel duurde me te lang, dus ik begon maar wat aan de envelop te trekken. Ma zei me rustig aan te doen omdat ik de brief anders nog zou verscheuren. Het eerste dat ik uit de enveloppe viste was mijn eigen brief aan Chris, wat een beetje vreemd was, en daarna een veel kleiner papier, nou echt, het was niet groter dan een briefkaart, dus heel erg zijn best had hij niet gedaan. Zelf had ik vier kantjes volgepend! Ik herkende het handschrift niet. Het was niet dat van Chris, dat zag ik meteen, ik had drie jaar lang naast hem in de klas gezeten en de antwoorden van tientallen proefwerken van hem afgekeken.
‘Beste Ralph,’ las ik hardop voor aan ma, en ik keek onderaan het briefje, waar de naam van Lucy Derwalt stond. Zijn moeder schreef dat Chris niet in Aberdeen was, maar voor een maand op een computerkamp in Glennville. Hij was daar met allemaal nieuwe vriendjes en ze leerden alles over het programmeren van computerprogramma’s: daarom was hij niet in staat mijn brief zelf te lezen. Ze schreef dus namens Chris, omdat ze besloten had dat het beter was dat hij mijn brief ook nooit te zien zou krijgen. Zoals iedereen uit mijn oude klas was hij erg ontdaan geweest toen mijn familie zonder opgaaf van reden halsoverkop was vertrokken. Ze wist wel dat ik er niets aan kon doen, en ze wilde me er niet om straffen, maar ze moest haar eigen zoon in bescherming nemen zoals ze vond dat iedere moeder dat moest doen. Toen ik dat voorlas mompelde ma ‘stom wijf’. Dat had ze in mijn bijzijn nog nooit gezegd, dus ze was echt boos. Mevrouw Derwalt vroeg me niet meer te schrijven, want als er maar de helft waar was van wat ze van klanten in de slagerij had gehoord, wilde ze niet dat haar zoon met zulke mensen omging. Nogmaals, ze wist dat ik er zelf niets aan kon doen en ze vond me geen onaardige jongen, maar wat pa had gedaan kon echt niet door de beugel en zo was het, en het eindige ermee dat ze me verder alle goeds wenste.
‘Wat een rotwijf,’ fluisterde ma, en inderdaad had ik mevrouw Derwalt nooit een aardige vrouw gevonden want je mocht in hun huis niet eens je schoenen aanhouden en Chris moest verplicht naar het toilet om een scheet te laten, heb je ooit zoiets gehoord, hij mocht die niet gewoon in huis of waar dan ook laten, dat was niet netjes. ‘Het spijt me voor je,’ zei ma, en ik zag dat het haar echt pijn deed. Ze pakte de brief van mij af en las hem opnieuw. Ik hoefde er verder niets meer van te weten en liep de slaapkamer uit. Een computerkamp in Glennville. Nou, als er één ding was dat hij haatte dan was het wel computers. Ik had met Chris te doen.
Hoe je precies kon checken of de lak op een surfplank hard genoeg is wist ik niet, maar mijn vinger bleef niet plakken, dus moest het wel goed zijn. Ik pakte de plank van de twee schragen waarop hij had liggen drogen en liep ermee langs het oranje verlengsnoer. Ik haalde diep adem om genoeg zuurstof te hebben tot het einde van de gang van de school, zo ontzettend haat ik champignons. Echt hoor. Bij iedere stap werd ik bozer op mevrouw Derwalt met haar gemene brief. Pa was niet perfect, dat hoefde je mij niet te vertellen, maar alsof mevrouw Derwalt niet af en toe een stuk vlees dat per ongeluk op de vloer van de slagerij was gevallen gewoon in de vitrine had gelegd voor de verkoop. Want dat had ik mooi gezien. O, ik ben trouwens helemaal vergeten te vertellen wat ik uiteindelijk voor spreekbeurt over pa’s beroep heb gehouden omdat hij er zelf niets over los wilde laten. Je had de gezichten van mijn klasgenoten moeten zien toen ik vertelde dat hij cameraman van haaiendocumentaires was en in een kleine glazen onderzeeër de bodem van de oceaan afzocht. Ik had een acht gekregen en dat was het hoogste cijfer dat ik ooit gehaald heb. Ik wist een hoop te vertellen over haaien en hoe cameramannen zich beschermen onder water, want documentaires over haaien was het allerliefste dat ik op televisie keek.
Pa was niet meer direct onder het openstaande luik aan het boren, maar helemaal in de hoek van de kruipruimte. Het zag er echt onhandig uit hoe hij tussen zijn kin en schouder zijn grote zaklamp had geklemd om het geprik met de boor in de fundamenten bij te schijnen. Het luik was niet heel breed, dus ik moest de surfplank rechtop zetten om hem naar binnen te krijgen. De plank viel met een plons in het kniehoge water, ging heel even onder en kwam uiteindelijk bovendrijven. Ik stak mijn hoofd door het luik en zag dat pa verbaasd opkeek naar de surfplank.
‘Wat kom je doen? Ik heb toch gezegd dat het hier…’
‘Ik kom mijn surfplank testen en als je wilt kan ik die lamp voor je vasthouden.’
Ik sprong in het water. Ik had niet verwacht dat het zo steenkoud zou zijn, maar liet er niets van merken. Ik ging op mijn buik op de surfplank liggen en peddelde door het bruine water naar pa. Ik nam de grote zaklamp van hem aan en richtte die op zijn werk. De boor was zo groot als mijn hand. Hij stak er een paar keer met gemak mee in het beton en verschoof hem toen een stukje om opnieuw te boren. Ik lieg niet als ik zeg dat ik de school af en toe hoorde kraken en zuchten en ergens was ik bang dat we er ieder moment onder bedolven konden worden. Pa wees naar een andere betonnen pilaar en waadde door het water. Ik peddelde naar hem toe. Zo ging het een paar uur door. Hij wees, ik scheen. Ik wist niet wat hij in Aberdeen had uitgevreten en wat er allemaal nog meer op zijn programma stond, en ik hoefde het ook niet te weten. Het boren, het zwijgen van pa, mijn benen die steeds kouder werden, het naar ijzer ruikende water dat door al dat getril rimpelde als de huid van een oud wijf: dit was de beste zomer ooit en hij was nog maar net begonnen.