‘Zo mooi heb ik in jaren niet meer over de liefde zien schrijven.’ De Groene Amsterdammer
‘Overdonderende roman (…) Eenmaal in ademnood zit er
voor de lezer niets anders op dan zich te laten meeslepen, van de ene schaamteloze, poëtische, zotte, banale of obscene episode naar de andere.’
NRC Handelsblad
Op de eenentwintigste augustus, de maan in het laatste kwartier, van het jaar 2006, bevond ik me vroeg in de ochtend, naamloos maar bij bewustzijn, op anderhalve meter afstand schokvrij boven het lichaam van een vrouw. Ik hing met vier kettingen in een staalconstructie die me de gelegenheid gaf te zweven, iemand had me blijkbaar zorgvuldig vastgesnoerd. Zelf was de vrouw, net als ik, netjes gekleed in latex dat alle gevoelige plekjes nadrukkelijk open liet, aan riemen gebonden op een mat gaan liggen, zo’n zelfde mat als waarop turners hun afsprong maken, product, zag ik, van firma MENT bv te Alkmaar, waar ze, wist ik in een gammagolfje van mijn geheugen, speciaal ongeschoonde spulletjes uit de gymnastiekbranche veilen. Het zweet lag er bij wijze van spreken nog op, vocht van angst en heil, geil vermenigvuldigd door de dauw van meisjesvoeten in hun dans naar de top die nu door mij in beslag werd genomen, althans in de onder mij verzaligd wegstarende ogen van de vrouw. Maar bewogen we nog?
Het vuistdikke Adam Seconde belicht vanuit talloze gezichtshoeken het fenomeen van de pornografie, maar doet dat steeds met de middelen van de taallust. De barokke tekst is een hymne aan het landschap van de Noord- Hollandse kust, een afdaling in het relationele geheim en een klassieke whodunit, trouw aan het eerste bijbelboek.